In deze vraagbaakvideo bespreekt Brandon de verschillen tussen de GD&T callouts voor rondheid, circulaire runout, en totale runout.
Om de verschillen in deze concepten te onderzoeken, is het nuttig om eerst de GD&T hiërarchie van SLOF te bekijken – Size, Location, Orientation, and Form. Bij het definiëren van een element, begint men met het specificeren van de grootte van een element. Daarna wordt de plaats bepaald, dan de oriëntatie, en tenslotte de vorm.
Circulariteit is een 2D callout dat alleen de vorm bepaalt. Het kan niet worden gerefereerd aan een datum-as. Omdat het alleen de vorm bepaalt (hoe rond de vorm is), moeten we voor de controle van cilindrische vormen een callout kiezen dat ook de plaats en oriëntatie controleert. Daarom wordt circulariteit meestal gebruikt als een verfijning. Bovendien betekent het tweedimensionale aspect van circulariteit dat elke doorsnede van het onderdeel onafhankelijk wordt geïnspecteerd, zonder vergelijking tussen verschillende doorsneden.
De Circular Runout callout (gewoonlijk runout genoemd) controleert plaats, oriëntatie, en (gewoonlijk) vorm in twee dimensies. Een uitzondering is wanneer de maattolerantie strikter is dan de uitlooptolerantie. In dat geval bepaalt de maattolerantie de vorm van de vorm. In tegenstelling tot circulariteit, vereist circulaire uitloop dat we een nulpunt-as specificeren waar het onderdeel om zal worden geroteerd. Dit is ook een 2D callout en elke doorsnede van het werkstuk wordt onafhankelijk geïnspecteerd, zonder vergelijking tussen verschillende doorsneden. De circulaire uitloop meet de variatie van de oppervlakte-elementen wanneer het onderdeel over de volledige hoek om de nulpuntas wordt geroteerd. Dit wordt meestal gemeten met een vaste meetklok. Als we langs de nulpuntas naar een ander meetpunt gaan, moet de meetklok opnieuw worden geijkt, zodat de ene doorsnede niet wordt vergeleken met een andere.
Totale uitloop is de 3D versie van de circulaire uitloop. De totale uitloopwaarde is de maximale variatie in het gehele oppervlak wanneer het om een nulpuntas wordt gedraaid. Dit is een meer strikte controle, omdat het de relatieve plaats en oriëntatie (en mogelijk vorm) van het gehele oppervlak beschouwt in plaats van de individuele doorsneden. De totale uitloop kan worden gecontroleerd met een meetklok door het onderdeel te roteren en heen en weer te bewegen langs de nulpuntas, terwijl de maximale en minimale afwijkingen van het gehele oppervlak worden gemeten.