A Man for All Seasons worstelt met ideeën over identiteit en geweten. More betoogt herhaaldelijk dat een mens wordt gedefinieerd door zijn geweten. Zijn eigen positie wordt afgeschilderd als bijna onverdedigbaar; de paus wordt beschreven als een “slecht” en corrupt individu, gedwongen door keizer Karel V om naar zijn wil te handelen. Maar zoals More tegen Norfolk zegt: “Waar het om gaat is niet dat het waar is, maar dat ik het geloof; of nee, niet dat ik het geloof, maar dat ik het geloof.” More vreest dat als hij breekt met zijn geweten, hij verdoemd zal worden naar de hel, terwijl zijn medewerkers en vrienden meer bezig zijn met het vasthouden aan hun eigen wereldlijke macht.
Op een ander belangrijk punt in het stuk getuigt More voor een onderzoekscommissie en probeert Norfolk hem over te halen de Succession to the Crown Act 1534 te ondertekenen (pp. 78, Heinemann editie):
Norfolk:
Oh, confound all this. … Ik ben geen geleerde, zoals Meester Cromwell nooit moe wordt erop te wijzen, en eerlijk gezegd, weet ik niet of het huwelijk wettig was of niet. Maar verdorie, Thomas, kijk eens naar die namen. … Jij kent die mannen! Kun je niet doen wat ik deed, en met ons meegaan, voor de gemeenschap?
More:
En als we voor God staan, en jij wordt naar het paradijs gestuurd omdat je volgens je geweten hebt gehandeld, en ik word verdoemd omdat ik niet volgens het mijne heb gehandeld, kom je dan met me mee – voor de “gemeenschap”?
More’s vervolging lijkt nog onrechtvaardiger doordat Eustace Chapuys, de keizerlijke ambassadeur in Engeland, in het verhaal wordt betrokken. Chapuys herkent More als een stoutmoedig man van de kerk, en in de tweede akte, na More’s aftreden als kanselier, informeert hij More over een geplande opstand langs de Schotse grens, in de verwachting dat More welwillend zal zijn. In plaats daarvan brengt More Norfolk op de hoogte van het complot, en laat zien dat hij vaderlandslievend is en trouw aan de koning. Dit, samen met More’s weigering zich uit te spreken tegen de koning, toont aan dat hij een loyaal onderdaan is, en dus lijkt Cromwell hem te vervolgen uit persoonlijke wrok en omdat hij het niet eens is met de echtscheiding van de koning.
Bolt zet ook een anti-autoritair thema neer dat in zijn hele werk terugkomt. Alle mensen in machtsposities – koning Henry, Cromwell, Wolsey, Cranmer, Chapuys, zelfs Norfolk – worden afgeschilderd als ofwel corrupt, ofwel slecht, ofwel op zijn best opportuun en machtsbelust. Bolts latere toneelstukken en filmscenario’s gaan ook in op dit thema. Het thema van corruptie wordt ook geïllustreerd in Rich’s opkomst aan de macht, de gewone man die wordt betrokken in de gebeurtenissen van het verhaal, en in het (opzettelijk) anachronistische portret van Henry als een jongere, atletische man (in 1530 zou hij bijna veertig zijn geweest en al aan het aankomen).
Hoewel het de wet is die uiteindelijk tot More’s executie dwingt, doet het stuk ook een aantal krachtige uitspraken ter ondersteuning van de rechtsstaat. Op een gegeven moment dringt More’s toekomstige schoonzoon, Roper, er bij hem op aan Richard Rich te arresteren, wiens meineed uiteindelijk tot More’s executie zal leiden. More antwoordt dat Rich geen wet heeft overtreden: “En dat zou hij ook moeten doen als hij de duivel zelf was, totdat hij de wet heeft overtreden! Roper is ontzet bij het idee om de duivel het voordeel van de wet te geven, maar More is onvermurwbaar: “Wat zou jij doen? Een grote weg door de wet hakken om achter de duivel aan te gaan? … En als de laatste wet er niet meer is, en de duivel keert zich tegen jou – waar zou jij je dan verstoppen, Roper, als de wetten allemaal plat liggen? Dit land is dicht beplant met wetten van kust tot kust, wetten van de mens, niet van God, en als je ze afkapt – en jij bent precies de man om dat te doen – denk je echt dat je rechtop kunt staan in de winden die dan zouden waaien? Ja, ik geef de duivel het voordeel van de wet, voor mijn eigen veiligheid!”
Het personage van de gewone man dient als verteller en omlijsting. Hij is een Brechtiaans personage en speelt verschillende kleine rollen – More’s bediende, een ambtenaar, een schipper, More’s cipier, jury-voorman en beul – die doorheen het stuk opduiken en zowel deelnemen aan als commentaar geven op de actie. Verschillende scènes met dit personage doorbreken de vierde muur, met name een scène waarin de Gewone Man het toneel probeert te verlaten en wordt aangesproken door Cromwell, die hem identificeert als voorman van een jury. (De “jury” bestaat inderdaad uit stokken of palen met daarop de hoeden van de verschillende personages van de “Common Man”). De plaats van de Gewone Man in de geschiedenis wordt benadrukt wanneer hij in zijn openingstoespraak zegt,
“de zestiende eeuw was de eeuw van de Gewone Man – zoals alle andere eeuwen.”
Bolt creëerde de Gewone Man om twee belangrijke redenen: om de plaats en invloed van de gemiddelde mens in de geschiedenis te illustreren, ook al wordt hij meestal over het hoofd gezien, en om te proberen te voorkomen dat het publiek sympathiseert met de meer getitelde personages zoals More, in het besef dat het publiek nauwer met hem verwant is – een klassiek geval van Brechtiaanse vervreemding. De rol van het personage in het verhaal is door verschillende critici op veel verschillende manieren geïnterpreteerd, van een positief tot een negatief personage. Bolt’s eigen mening (uitgedrukt in het voorwoord van het stuk) was dat hij bedoeld was om het publiek in het stuk te trekken en dat “gemeenschappelijk” betekende “dat wat gemeenschappelijk is voor ons allemaal”. In verschillende latere werken van Bolt komen soortgelijke personages voor (b.v. The Thwarting of Baron Bolligrew, State of Revolution).