Er zijn verschillende oorzaken van cervicale radiculopathie (zenuwpijn die uitstraalt van de nek naar de arm of het schouderblad) waaronder een hernia of stenose (beklemming rond de zenuw door artritis of degeneratieve discusziekte). De twee opties zijn de meer gebruikelijke Anterieure Cervicale Discectomie en Fusie (ACDF) en de Posterieure Cervicale Laminoforaminotmie.
De posterieure benadering wordt gedaan via de achterkant van de nek en kan minimaal invasief worden gedaan en is bedoeld voor die patiënten met alleen radiculaire pijn zonder substantiële nekpijn. Hierbij wordt een klein deel van de lamina en het gewricht verwijderd om de ruimte rond de zenuw te openen. Dit is een goede ingreep als een patiënt stenose door artritis (botsporen) heeft, maar geen hernia. Deze procedure alleen resulteert niet in een fusie, maar het kost tijd om naast de zenuw ook de spier te laten genezen.
De gouden standaard in de behandeling van cervicale radiculopathie is de ACDF. Deze procedure maakt directe visualisatie mogelijk van de discus, het ruggenmerg en de uittredende zenuw in een veilige benadering zonder spierschade. Bij deze procedure wordt echter een fusie uitgevoerd, wat volgens sommigen kan leiden tot toekomstige degeneratie op de niveaus erboven of eronder, hoewel dit niet is bewezen.
De wervelkolom wordt benaderd via de voorkant van de nek tot op het niveau van de schijf, de schijf wordt samen met de herniatie verwijderd, en de schijf wordt gereconstrueerd met bottransplantaat (kadaverbot of eigen bot van de patiënt) of een interbody spacer gevuld met bottransplantaat. Andere opties zijn het gebruik van helemaal geen plaat of een zelfborgend apparaat (spacer met schroeven). Studies hebben aangetoond dat allograft (kadaverbot) met gebruik van een plaat resulteert in een fusiepercentage van 95% voor een fusie van één niveau. Dit is de meest succesvolle procedure die in de wervelkolomchirurgie wordt uitgevoerd met goede tot uitstekende resultaten. Bij bepaalde personen kan een schijfvervanging een optie zijn, afhankelijk van de symptomen, het soort pathologie in de schijf en de leeftijd van de patiënt.
Bij dit soort ingrepen kan bot uit de bekkenkam (heup) of kadaverbot of substituten van bottransplantaat worden genomen. Bij een onderzoek van 120 patiënten uit mijn fellowship bij wie bot uit de bekkenkam was genomen, had 80% tot 6 maanden na de ingreep aanzienlijke pijn in de “heup” en ongeveer 50% had een jaar na de ingreep nog steeds pijn. Er zijn pogingen gedaan om de leegte in het bot op te vullen met andere stoffen, maar dit verminderde de pijn niet. Er wordt kadaverbot in verschillende maten en hoeken gefreesd om in de ruimte te passen en dit heeft een hoog fusiepercentage met een plaat aangetoond. De laatste optie is het gebruik van een spacer die wordt opgevuld met een van de vele bottransplantaatvervangers, zoals gedemineraliseerde botmatrix, stamcellen of synthetisch bot.