DNA en ras
Naarmate de migratie van de mensheid over de hele wereld voortschreed, leidde genetische isolatie tot de ontwikkeling van verschillende bevolkingsgroepen die gemeenschappelijk DNA en ander genetisch materiaal deelden. Ras wordt gedefinieerd als een groep die verwant is door gemeenschappelijke afstamming of erfelijkheid. Vaak delen deze groepen ook vergelijkbare fenotypische kenmerken. Naast genetische kenmerken kan ras ook culturele en etnische overeenkomsten van een volk omvatten.
Hoewel verschillende bevolkingsgroepen zich ontwikkelden door het proces van migratie en genetische isolatie, vallen alle mensen onder dezelfde soort, Homo sapiens. Het gebied van de eugenetica, dat stelde dat de meeste menselijke fenotypische en persoonlijkheidskenmerken door genen werden gecontroleerd, werd aan het begin van de 20e eeuw ontwikkeld (Allen, 2011). De praktijk van de eugenetica werd vaak gebruikt om bepaalde raciale en etnische groepen te discrimineren op basis van hun DNA. Er zijn veel ethische problemen met deze nu in diskrediet gebrachte tak van “wetenschap”, naast de problemen in verband met de frauduleuze wetenschappelijke methoden die werden gebruikt om steun voor de beweging aan te tonen.
Heden ten dage richten onderzoekers die geïnteresseerd zijn in genetische variatie tussen bevolkingsgroepen zich op verschillen die zijn ontstaan door uiteenlopende evolutionaire geschiedenissen, in plaats van te proberen een wetenschappelijke of medische definitie voor “ras” te vinden. Bijvoorbeeld, huidskleur wordt genetisch bepaald. Alle mensen bezitten de vele genen die betrokken zijn bij het bepalen van de huidskleur. Deze genen hebben echter verschillende versies (allelen) die uiteindelijk de pigmentatie van een individu bepalen. Wetenschappers geloven dat alle mensen in Afrika zijn geëvolueerd en oorspronkelijk een donkere huidskleur hadden. Toen groepen Afrika verlieten en naar het noorden migreerden, ontstond er selectieve druk om een lichtere huid te ontwikkelen om voldoende vitamine D te kunnen produceren (waarvoor UV-straling nodig is).
Een ander voorbeeld van genetische variatie als gevolg van omgevingsdruk vinden we bij de mensen in Tibet. Zevenentachtig procent van de Tibetanen heeft een versie van het HIF2a-gen (hypoxia-inducible factor 2-alpha) dat hen in staat stelt op grote hoogte te leven zonder nadelige gevolgen. Ter vergelijking, slechts 9% van de Han-Chinezen dragen dezelfde versie van HIF2a.
Wetenschappers zijn ook geïnteresseerd in het begrijpen hoe gedeelde voorouders verband houden met ziekterisico. Zo hebben Asjkenazische Joden, die afstammen van een gemeenschappelijk volk en een gemeenschappelijke regio, meer kans om drager te zijn van de genmutatie die de ziekte van Tay-Sachs veroorzaakt, waarvoor een hoog ziektecijfer bestaat en geen genezing bekend is (NIH).
Voorgestelde routes en data van menselijke migratie uit Afrika.