Fonetiek

Articulatoire fonetiek

De traditionele methode om spraakklanken te beschrijven is in termen van de bewegingen van de stemorganen die ze voortbrengen. De belangrijkste structuren die van belang zijn bij de produktie van spraak zijn de longen en het ademhalingsstelsel, samen met de in figuur 1 getoonde stemorganen. De luchtstroom vanuit de longen passeert tussen de stembanden, die twee kleine spierplooien zijn die zich in het strottenhoofd boven in de luchtpijp bevinden. De ruimte tussen de stembanden wordt de glottis genoemd. Als de stembanden uit elkaar staan, zoals normaal het geval is bij uitademen, heeft de lucht uit de longen een relatief vrije doorgang naar de keelholte (zie figuur 1) en de mond. Maar als de stembanden zo zijn afgesteld dat er een nauwe doorgang tussen zit, zal de luchtstroom ervoor zorgen dat ze naar elkaar toe worden gezogen. Zodra zij samen zijn zal er geen luchtstroom meer zijn, en de druk onder hen zal worden opgebouwd totdat zij weer uit elkaar worden geblazen. De luchtstroom tussen de stembanden zal er dan voor zorgen dat ze weer naar elkaar toe worden gezogen, en de trillingscyclus zal doorgaan. Geluiden die worden voortgebracht wanneer de stembanden trillen, worden stemhebbend genoemd, in tegenstelling tot de geluiden waarbij de stembanden uit elkaar staan, die stemloos worden genoemd.

menselijke stemorganen en articulatiepunten
menselijke stemorganen en articulatiepunten

diagram dat de plaats weergeeft van de menselijke stemorganen en mogelijke articulatieplaatsen die voor de spraak worden gebruikt.

Encyclopædia Britannica, Inc.

De luchtwegen boven de stembanden staan gezamenlijk bekend als het spraakkanaal. Voor fonetische doeleinden kunnen ze worden onderverdeeld in het orale kanaal in de mond en de keelholte, en het nasale kanaal in de neus. Veel spraakklanken worden gekarakteriseerd door bewegingen van de onderste articulator, d.w.z. de tong of de onderlip, naar de bovenste articulator in het spraakkanaal. Het bovenvlak omvat verschillende belangrijke structuren vanuit het oogpunt van de spraakproductie, zoals de bovenlip en de boventanden; figuur 1 illustreert de meeste termen die gewoonlijk worden gebruikt. De alveolaire kam is een klein uitsteeksel net achter de bovenste voortanden dat gemakkelijk met de tong kan worden gevoeld. Het grootste deel van het monddak wordt gevormd door het harde gehemelte aan de voorkant en het zachte gehemelte of velum aan de achterkant. Het zachte gehemelte is een gespierde flap die kan worden opgetild om het neuskanaal af te sluiten en te voorkomen dat er lucht door de neus naar buiten gaat. Wanneer het zachte gehemelte zodanig wordt opgetrokken dat het tegen de achterwand van de keelholte wordt gedrukt, spreekt men van een velic closure. Aan het onderste uiteinde van het zachte gehemelte bevindt zich een klein hangend aanhangsel dat bekend staat als de huig.

Zoals uit figuur 1 blijkt, zijn er ook specifieke namen voor verschillende delen van de tong. De punt en het lemmet zijn de meest beweeglijke delen. Achter het blad bevindt zich de zogenaamde voorkant van de tong; dit is eigenlijk het voorste deel van het tonglichaam en ligt onder het harde gehemelte als de tong in rust is. De rest van het tonglichaam kan worden verdeeld in het midden, dat deels onder het harde gehemelte en deels onder het zachte gehemelte ligt; de achterkant, die onder het zachte gehemelte ligt; en de wortel, die tegenover de achterwand van de keelholte ligt.

Neem een Britannica Premium-abonnement en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Abonneer u nu

De belangrijkste tweedeling in spraakklanken is die tussen klinkers en medeklinkers. Fonetici hebben het moeilijk gevonden een precieze definitie te geven van het articulatoire onderscheid tussen deze twee klassen van klanken. De meeste autoriteiten zijn het erover eens dat een klinker een klank is die wordt voortgebracht zonder grote vernauwingen in het spraakkanaal, zodat er een betrekkelijk vrije doorgang is voor de lucht. Het is ook syllabisch. Deze omschrijving is onbevredigend, omdat er nog geen afdoende definitie van het begrip syllabisch is geformuleerd.

Consonanten

Bij de vorming van medeklinkers wordt de luchtstroom door het spraakkanaal op enigerlei wijze belemmerd. Medeklinkers kunnen worden ingedeeld naar de plaats en de wijze van deze belemmering. Enkele van de mogelijke articulatieplaatsen zijn aangegeven met de pijlen van één van de onderste naar één van de bovenste articulatoren in figuur 1. De belangrijkste termen die gebruikt moeten worden bij de beschrijving van de Engelse articulatie en de structuren van het spraakkanaal die daarbij betrokken zijn, zijn: bilabiaal, de twee lippen; dentaal, tongpunt of -blad en de bovenste voortanden; alveolair, tongpunt of -blad en de tandkam; retroflex, tongpunt en het achterste deel van de tandkam; palato-alveolair, tongblad en het achterste deel van de tandkam; palataal, voorzijde van de tong en hard gehemelte; en velaar, achterzijde van de tong en zacht gehemelte. De bijkomende articulatieplaatsen in figuur 1 zijn nodig voor de beschrijving van andere talen. Merk op dat de termen voor de verschillende articulatieplaatsen zowel het deel van de onderste articulatoren (d.w.z. onderlip en tong) als het deel van de bovenste articulatorische structuren aanduiden die erbij betrokken zijn. Zo duidt velar op een klank waarbij de achterkant van de tong en het zachte gehemelte betrokken zijn, en retroflex op een klank waarbij het puntje van de tong en het achterste deel van de alveolaire kam betrokken zijn. Als het nodig is een onderscheid te maken tussen klanken die met de tongpunt worden gemaakt en klanken die met het tongblad worden gemaakt, kunnen de termen apicaal (tongpunt) en laminaal (tongblad) worden gebruikt.

Er zijn zes basale articulatiewijzen die op deze articulatieplaatsen kunnen worden gebruikt: stop, fricatief, approximant, triller, tik, en lateraal.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.