Wereldwijd variëren schorpioensoorten in grootte van 9 mm tot 21 cm lang, inclusief de staart. De meest voorkomende Texaanse soort, de gestreepte schorsschorpioen, wordt tot 6,3 cm lang. Bijna alle schorpioenen hebben echter hetzelfde algemene uiterlijk.
Wanneer jonge schorpioenen worden geboren, worden ze op de rug van de moeder gedragen tot ze hun eerste vervelling hebben voltooid. De jonge schorpioenen, of nimfen, zijn afhankelijk van hun moeder voor overleving en bescherming tegen andere roofdieren.
Jonge schorpioenen vertonen gelijkenis met hun ouders. Zij voltooien hun transformatie tot volwassenen door hun exoskelet af te werpen (hun groei wordt praktisch gemeten door het aantal vervellingsstadia dat zij hebben ondergaan). Het nieuwe exoskelet is zacht, waardoor het weerloos is tegen aanvallen. De schorpioen met het nieuwe exoskelet moet wachten tot het nieuwe exoskelet hard is geworden.
Schorpioenen zijn nachtdieren. Ze verbergen zich in relatief koele ondergrondse holen, in de schors van bomen, of onder boomstammen en rotsen. Ze komen alleen ’s nachts tevoorschijn om zich te voeden. Ze kunnen opportunistisch zijn; vooral als ze een prooi vinden, zoals kleine geleedpotigen zoals insecten. Ze gebruiken hun giftige stekels om het slachtoffer te verlammen of te doden. Schorpioenen kunnen alleen voedsel in vloeibare vorm verteren, dus alle vaste stof wordt er meestal uitgefilterd.
Deze wezens komen voor in tropische en subtropische gebieden. Ze komen ook voor in sommige regenwouden, open vlaktes, zandwoestijnen en savannen.