intendant
(ĭntĕn`dənt), Franse bestuursambtenaar die onder het ancien régime diende als de belangrijkste koninklijke vertegenwoordiger in de provincies. De intendanten werden voor het eerst belangrijk onder kardinaal Richelieu, de belangrijkste minister van Lodewijk XIII, in het begin van de 17e eeuw; hij maakte uitgebreid gebruik van hen om het land te consolideren en het feodale gezag te ondermijnen. Aanvankelijk had de intendant geen macht buiten zijn specifieke opdracht van de koning. Onder het bewind van Lodewijk XIV (1643-1715) werd de intendant echter een belangrijke permanente staatsambtenaar, benoemd door de koning. De intendant kreeg volledige bevoegdheden op het gebied van justitie, financiën en politie in de provincies. Hij berechtte vaak burgerlijke en strafzaken, schorste ongeschikte rechters, riep speciale rechtbanken bijeen, regelde het stadsbestuur, bestreed banditisme en smokkel, hief en inde belastingen, en trok de militie door middel van loting. Aanvankelijk waren de intendanten niet van adel en voor promotie afhankelijk van de koninklijke gunst. Als trouwe instrumenten van de koninklijke centralisatie wekten zij de vijandigheid op van de plaatselijke autoriteiten, met name de parlementsleden en de provinciale gouverneurs. Tijdens de mislukte revolutie die bekend staat als de Fronde (1648-53) werd het ambt vrijwel afgeschaft, maar het werd in 1653 weer ingesteld nadat de opstand was neergeslagen. Verspreid over het hele koninkrijk had elke généralité in 1689 een intendant. In de 18e eeuw behoorden alle intendants tot de adel; bij het uitbreken van de Franse Revolutie (1789) waren er 33 in Frankrijk. Het gezag van de intendanten werd ernstig aangetast tijdens de provinciale opstanden van 1788. Het ambt, symbool van het koninklijk absolutisme, werd in het begin van de Franse Revolutie afgeschaft (dec. 1789) door de grondwetgevende vergadering.
Bibliografie
Zie studie van V. Gruder (1968).