In de psychologie is internalisering het resultaat van een bewuste geest die redeneert over een specifiek onderwerp; het onderwerp is geïnternaliseerd, en de overweging van het onderwerp is intern. Internalisatie van idealen kan plaatsvinden na religieuze bekering, of in het proces van, meer algemeen, morele bekering. Internalisatie wordt rechtstreeks in verband gebracht met het leren binnen een organisme (of onderneming) en het zich herinneren van het geleerde.
In de psychologie en de sociologie heeft internalisatie betrekking op de integratie van houdingen, waarden, normen en de mening van anderen in de eigen identiteit of het eigen zelfbesef. In de psychoanalytische theorie is internalisatie een proces dat de vorming van het super-ego inhoudt. Veel theoretici geloven dat de geïnternaliseerde gedragswaarden die tijdens de vroege socialisatie worden doorgevoerd, belangrijke factoren zijn bij het voorspellen van het toekomstige morele karakter van een kind. De zelfdeterminatietheorie stelt een motivationeel continuüm voor van extrinsieke naar intrinsieke motivatie en autonome zelfregulering. Sommige onderzoeken suggereren dat het morele zelf van een kind zich begint te ontwikkelen rond de leeftijd van drie jaar. Deze vroege socialisatiejaren kunnen de basis vormen van de morele ontwikkeling in de latere kinderjaren. Voorstanders van deze theorie suggereren dat kinderen die een “goed en moreel” zelfbeeld hebben, de neiging hebben een ontwikkelingstraject te volgen in de richting van pro-sociaal gedrag en weinig tekenen van antisociaal gedrag vertonen.
In een ontwikkelingsonderzoek bij kinderen onderzochten onderzoekers twee belangrijke dimensies van het vroege geweten – internalisatie van gedragsregels en empathische affecten voor anderen – als factoren die toekomstig sociaal, adaptief en competent gedrag kunnen voorspellen. Gegevens werden verzameld uit een longitudinale studie van kinderen, uit twee oudergezinnen, op de leeftijd van 25, 38, 52, 67 en 80 maanden. De internalisatie van de regels van beide ouders door de kinderen en hun empathie met de gesimuleerde nood van beide ouders werden geobserveerd op 25, 38 en 52 maanden. Ouders en leerkrachten beoordeelden hun aanpassingsvermogen, competentie, pro-sociaal gedrag en anti-sociaal gedrag met 80 maanden. De onderzoekers vonden dat ten eerste, zowel de geschiedenis van de vroege internalisatie van ouderlijke regels door het kind als de geschiedenis van hun empathie het competent en adaptief functioneren van de kinderen voorspelden na 80 maanden, zoals beoordeeld door ouders en leerkrachten. Ten tweede, kinderen met een sterkere geschiedenis van internalisatie van ouderlijke regels van 25 tot 52 maanden zagen zichzelf als meer moreel op 67 maanden. Ten derde, de kinderen die een sterkere internalisatie vertoonden van 25 tot 52 maanden, zagen zichzelf als meer moreel en “goed”. Deze zelfpercepties voorspelden op hun beurt de manier waarop ouders en leerkrachten hun competent en adaptief functioneren zouden beoordelen op 80 maanden.
Als symptoomEdit
In de gedragspsychologie kan het begrip internalisatie ook verwijzen naar stoornissen en gedragingen waarbij een persoon omgaat met stressoren op manieren die niet extern evident zijn. Dergelijke stoornissen en gedragingen zijn onder meer depressie, angststoornis, boulimia en anorexia.