Kanaän was de naam van de vierde zoon van Ham, de jongste zoon van Noach, de vader van de hele mensheid (Genesis 9:18). Deze Kanaän zou zijn naam geven aan het fel begeerde land Kanaän en de mensen die daar wonen. De oorspronkelijke Kanaänieten (een etnisch diverse groep mensen) werden door Israël verdreven (Deuteronomium 7:1, maar zie ons artikel over de Exodus voor aanvullende overwegingen). De etnische naam Kanaäniet lijkt vooral van toepassing te zijn geweest op mensen die in stedelijke omgevingen leefden en in complexe economieën en gelaagde samenlevingen. Mensen die op het grondgebied van Kanaän woonden maar het stedelijk leven afwezen en in stamhoofden op het platteland leefden, werden Perizzieten genoemd.
Kanaan werd de ontvanger van een merkwaardige vloek die hem tot eeuwige dienaar maakte van zijn twee ooms Jafeth en Sem. Na de zondvloed en hun verblijf van 230 dagen in de ark (40 dagen regen, 150 dagen drijven, 40 dagen drogen) te hebben overleefd, plantte Noach een wijngaard (een algemeen symbool van de algemene menselijke cultuur), maakte wijn en werd dronken, en lag puris naturalibus in zijn tent. Toen zag niet Kanaän maar Ham, de vader van Kanaän, Noach naakt en maakte er een grapje over tegen Sem en Jafeth. De twee oudere broers liepen achterstevoren de tent van hun vader binnen en bedekten Noach zonder hem aan te kijken.
Toen Noach wakker werd, vernam hij wat Ham had gedaan, maar toen haalde hij uit naar Kanaän, de vierde zoon van Ham. Hij verordonneerde dat Jafeth groot moest worden en in de tenten van Sem moest wonen, maar Kanaän moest de dienaar van hen allen zijn. Waarom Noach zo boos werd op Kanaän in plaats van op Ham wordt niet verteld.
Kanaäns broers waren Koesj (de bijbelse naam voor Ethiopië), Mizraïm (de bijbelse naam voor Egypte) en Put. Kanaäns elf zonen zoals opgesomd in 1 Kronieken 1:13 zijn ook alle bekende volken, waaronder Sidon, Heth, Jebusieten (die Jeruzalem bezaten – Jozua 10:1, 2 Samuël 5:6 ), Amorieten, Hivieten.
In het Griekse Nieuwe Testament wordt de naam Kanaän gespeld als Χανααν (Handelingen 7:11 en 13:19) en Kanaäniet (vrouwelijk) als Χαναναια (Mattheüs 15:22). De mannelijke vorm Χαναναιος komt in het Nieuwe Testament niet voor, maar zowel Matteüs als Marcus maken melding van een Simon de Kanaaniet (Κανανιτης; Matteüs 10:4, Marcus 3:18). Dat epitheton heeft echter waarschijnlijk niets te maken met het land Kanaän – zie ons artikel over de naam Kanaaniet voor meer details.