Ik heb onlangs een academische prijs gewonnen, en een van de journalisten met wie ik sprak, wilde mijn winst graag toeschrijven aan karma (omdat ik eerder had gezorgd voor de nominatie van een andere winnaar).
Het idee van karma vindt zijn oorsprong in Indiase religies zoals het hindoeïsme en het boeddhisme, maar wordt ook in het Westen gebruikt om aan te geven dat goede daden worden beloond met goede resultaten, met het tegenovergestelde voor slechte daden. Deze veronderstelling is vervat in het populaire gezegde “Boontje komt om zijn loontje” en in het veel oudere spreekwoord “Zoals je zaait, zul je oogsten.”
Het idee van karma is anders dan de opvatting dat wat er gebeurt het resultaat is van het lot, het noodlot, of wat “zo bedoeld” is. Karma laat ruimte voor vrije wil: Je maakt een keuze en profiteert of lijdt als gevolg van je keuze. Het lot en de bestemming laten daarentegen geen ruimte voor een vrije wil. Maar net als het lot en het lot, is het idee van karma niet gebaseerd op enig goed bewijs.
Wat zou er nodig zijn om aan te tonen dat karma werkelijk bestaat? We zouden een grote steekproef van menselijk gedrag moeten bestuderen en kijken of er een substantiële correlatie bestaat tussen mensen die goede dingen doen en later goede dingen overkomen, en tussen mensen die slechte dingen doen en later slechte dingen overkomen. Natuurlijk zou het onderzoek ook gevallen moeten omvatten waarin goede daden en slechte daden niet worden gevolgd door overeenkomstige resultaten.
Voor zover ik weet, heeft nog nooit iemand een dergelijk onderzoek uitgevoerd. De aannemelijkheid van karma is gebaseerd op een paar anekdotes en op de algemene aantrekkingskracht van het idee dat mensen krijgen wat ze verdienen. Op de achtergrond speelt het religieuze idee dat kosmische wederkerigheid wordt gewaarborgd door goddelijk handelen, waarbij een god of goden ervoor zorgen dat mensen ook echt krijgen wat ze verdienen. Dit idee is niet aannemelijker dan het vroeger wijdverbreide geloof dat de goede wil van de goden kan worden bereikt door dieren te offeren. Wederkerigheid – mensen goed behandelen omdat zij jou goed behandeld hebben – is een belangrijk onderdeel van menselijke interacties, maar de kosmos speelt er geen rol in. Het oorspronkelijke boeddhistische idee van karma gebaseerd op reïncarnatie is zelfs nog problematischer met betrekking tot bewijs.
Onafhankelijk van het probleem van het vinden van bewijs voor goddelijke wederkerigheid, kunnen we zeker tegenvoorbeelden overwegen voor de bewering dat “what goes around comes around”. In de geschiedenis zijn er legioenen mensen geweest die goede daden hebben verricht voor hun familie en andere mensen, terwijl ze nog steeds een leven van stille wanhoop leidden. Aan de andere kant zijn er despotische leiders zoals Stalin en roofzuchtige criminelen zoals Jack the Ripper die het einde van hun leven bereikten zonder bijzonder ernstige gevolgen. Deze voorbeelden bewijzen niet dat er niet zoiets bestaat als karma, maar zouden samen met het gebrek aan bewijs voor karma de conclusie moeten ondersteunen dat karma slechts een mythe is. Het geloof dat wat rond gaat, ook rond komt, is slechts wishful thinking.
Ook is er geen bewijs dat ideeën ondersteunt over het lot, het lot, en sommige dingen die voorbestemd zijn om te zijn, of niet voorbestemd zijn om te zijn. In mijn meest bekeken blog post, stelde ik de vraag: Gebeurt alles met een reden? Ik betoogde dat de opvatting dat alles met een reden gebeurt, ongeloofwaardig is omdat gebeurtenissen soms toevallig of per ongeluk plaatsvinden. Net als karma, het lot en de bestemming, dient de opvatting dat alles met een reden gebeurt alleen maar om mensen die een moeilijke wereld doormaken, valse zekerheid te bieden. Mensen zouden beter af zijn als ze op bewijzen gebaseerde redeneringen gebruiken om uit te vinden hoe ze met onvermijdelijke onzekerheid moeten omgaan, zonder mythologie.