Gepubliceerd op 3 oktober, 2017, op www.dailyo.in .
Devil is geen Hindoe concept. Het is een christelijk concept. Het Hindi woord voor duivel – shaitan – is eigenlijk een Urdu woord dat geworteld is in het Perzische denken. We nemen vaak aan dat alle religies hetzelfde zijn en dat elke mythologie de duivel moet hebben. De Hindoe-mythologie kent het begrip duivel niet omdat het Hindoeïsme het begrip kwaad niet kent. Duivel is de belichaming van het kwaad in de Christelijke mythologie.
Evil is een concept dat door religieuze mensen in het Westen wordt gebruikt om negatieve gebeurtenissen te verklaren die geen diepere oorzaak hebben. God is goed en aardig en dus kan hij niet de bron zijn van orkanen en tornado’s, en moorden en verkrachtingen. Dus worden deze negatieve gebeurtenissen toegeschreven aan de duivel die het kwaad verspreidt. Natuurlijk, als God almachtig is waarom verslaat hij dan niet de duivel en maakt een einde aan alle negatieve gebeurtenissen? Hierop zeggen de priesters die zichzelf hebben aangesteld als advocaten van God: wij lijden onder de slechte beslissingen van mensen die zijn bezweken voor de verleidingen van de duivel. God had de mensen de vrijheid gegeven om te kiezen tussen hemzelf en de duivel, het goede en het kwade.
Dergelijke ideeën zijn vreemd aan het hindoeïsme, boeddhisme en jainisme, waar alle gebeurtenissen het resultaat zijn van karma. Elke actie is karma. Elke reactie is karma. Elke oorzaak is karma. Elk gevolg is karma. We leven in een web van karma. Wij hebben controle over ons karma, maar niet over karma dat door anderen wordt voortgebracht. Slechte dingen overkomen goede mensen en goede dingen overkomen slechte mensen. Goed en slecht zijn menselijke oordelen, gebaseerd op hoe wij de wereld interpreteren. Er is geen goed of slecht in de wereld zelf; het is een resultaat van menselijk begrip. Mensen met minder wijsheid verdelen de wereld liever in twee-eenheden van goed en slecht, goed en fout. Mensen met meer wijsheid zien het grotere geheel, en houden niemand verantwoordelijk voor goede of slechte gebeurtenissen. Zij hebben god noch duivel nodig. Dus is er geen behoefte aan shaitan. Boeddha, Tirthankaras, Brahma, Vishnu, Shiva en alle goeroes helpen de onwetenden wijs te worden, zodat we niet de behoefte voelen om een gebeurtenis als slecht te omschrijven. Elke gebeurtenis, zelfs de onverklaarbare, irrationele, heeft een oorzaak. Er is geen God of duivel die het veroorzaakt. God, in het Hindoeïsme, is ons vermogen om wijs te zijn, om verder te kijken dan goed en kwaad.
Dus wie zijn de asuras en de rakshasas? Hoe beschrijft men Andhaka, die door Shiva wordt gedood, of Kansa, die door Krishna wordt gedood, of Ravana, die door Ram wordt gedood, of Mahisha, die door Durga wordt gedood? Hiervoor moeten we teruggaan naar de basis van de Hindoe-mythologie.
De purana’s zeggen dat alle schepselen uit Brahma geboren zijn. Uit Brahma komen verschillende rishi’s en prajapati’s voort die verschillende soorten levende wezens verwekken. Zo heeft Kashyapa, zoon van Brahma, vele vrouwen zoals Aditi, Diti en Danu, die verschillende kinderen baren zoals aditya’s, daitya’s en danava’s. Hoewel geboren uit dezelfde vader, hebben aditya’s en daitya’s altijd ruzie. Engelse schrijvers noemden aditya’s de goden van het Hindoeïsme en daitya’s de demonen van het Hindoeïsme. Daitya’s en danava’s worden samengeknoopt als asura’s. Maar zo eenvoudig liggen de zaken niet.
Diti stond op het punt te bevallen van een kind dat groter was dan Indra, de leider van de aditya’s. Indra sneed het embryo in 11 delen. Elk deel begon te huilen. Indra zei: “Huil niet en zo noemden zij zich maruttas, de kinderen die niet huilen. Zij werden volgelingen van Indra, en vrienden van de aditya’s, en noemden zichzelf 11 maruttas. Zij werden ook rudra’s genoemd, de huilers. Aldus bestonden de 33 “deva’s” of goden van de Vedisch-Hindoe mythologie uit 12 aditya’s en 11 marutta’s, alsmede acht vasus en twee ashwins, niet allen geboren uit dezelfde moeder, maar allen terug te voeren op dezelfde vader, Kashyapa. De vijanden van de deva’s, ook geboren uit Kashyapa, werden asura’s genoemd. Hun strijd was verticaal tussen aarde en hemel, waarbij asura’s het rijk onder de aarde bewoonden (patala) en deva’s het glinsterende rijk achter de hemel (swarga).
Rakshasas stamden af van een andere zoon van Brahma – Pulatsya. Van Brahma kwam Pulatsya, van Pulatsya kwam Vishrava, van wie de rakshasas en de yakhasas kwamen, die werden geleid door respectievelijk Ravana en Kubera, volgens de Ramayana. Net zoals deva’s asura’s bevochten, bevochten rakshasas yakshas. Rakshasas leefden in het zuiden terwijl yakshas naar het noorden trokken. Rakshasas vochten ook tegen rishis. Rishis knuppelden de rakshasas met asuras. Vandaar dat in de Mahabharata de verschillende bosbewoners die zich verzetten tegen de Pandavas en de Vedische levensstijl – Baka, Hidimba, Jata, Kirmira – allemaal asura’s worden genoemd. De Vedische levensstijl was gebaseerd op yagna, dat is uitwisseling, je geeft om te ontvangen, terwijl de levensstijl van de rakshasas gebaseerd was op ofwel grijpen ofwel delen, wat wijst op een oude stammenorde. In feite worden rakshasas beschreven als bewakers (raksha) van het woud. De strijd hier suggereert dus een conflict tussen rishis die de voorkeur gaven aan landbouw en handel en rakshasas die de voorkeur gaven aan de oude jager-verzamelaar manieren. De strijd hier is horizontaal op aarde, tussen gevestigde dorpsgemeenschappen en nomadische stammen.
Vreemd genoeg betekent een deva-huwelijk dat de vader zijn dochter schenkt aan een man die zijn waardigheid bewijst door de vader te dienen; een asura-huwelijk betekent dat een man een vrouw koopt; en een rakshasa-huwelijk is er een waarbij een man een vrouw ontvoert. Zo zien we asura’s verbonden met rijkdom en rakshasa’s met geweld. Lakshmi wordt vaak patala-nivasini (bewoonster van de onderwereld) genoemd omdat alle rijkdom van onder de aarde komt. Zij wordt Paulomi (dochter van de asura-koning Puloman) genoemd, wat haar tot asura-putri (dochter van asura’s) maakt, die uit het benedenrijk opstijgt om deva-patni (bruid van de goden) te worden.
Asura’s zijn soms als boomgeesten die gedood worden. Vandaar dat we goden vinden die asura’s doden tijdens de oogsttijd: Krishna doodt Narakasura, Durga doodt Mahishasura, Vishnu overmeestert Bali. Hun vijand zijn de deva’s die gesteund worden door latere Puranische goden zoals Shiva, Vishnu en Devi. Rakshasas zijn in conflict met mensen en wijzen. Rama doodt Ravana en zijn broers en zijn zonen. Zij lijken matysa nyaya te volgen, of de viswet, dat is de wet van de jungle: macht is recht. Rama en de rishi’s volgen de dharmaweg, waarbij machtigen de zwakken moeten beschermen.
Christelijke missionarissen en Europese oriëntalisten wilden maar al te graag aantonen dat het hindoeïsme ofwel leek op de Griekse mythologie (vandaar dat asura’s en rakshasas demonen werden genoemd) ofwel leek op de christelijke mythologie (vandaar dat asura’s en rakshasas duivels werden genoemd).
Indiërs die in het Engels waren opgeleid raakten in de war en begonnen rakshasas en asuras door elkaar te gebruiken. Beide waren “demonen”. Beide waren manifestaties van de “duivel”. Tegensprekers en sociale activisten gingen wild speculeren zonder gegevens om te bewijzen dat deze “demonen” onrechtvaardige subalterne mensen waren, donkere Dravidiërs en stammen die werden overmeesterd door blanke Ariërs. Ze gebruiken simplistische raciale argumenten en wijzen naar de zwart/groene kleur van Mahisha. Ze negeren dat Rama en Krishna als donker worden afgeschilderd terwijl Ravana (een rakshasa) en Prahalada (een asura) als blank worden afgeschilderd.
Hindoeïsme zag asura’s en rakshasas als verschillende soorten wezens, geboren uit Kashyapa en Pulatsya, de een levend onder de aarde, en de ander levend in het woud. Devas bezaten amrita (nectar van onsterfelijkheid) terwijl asuras sanjivani vidya (kennis van wederopstanding) bezaten. Beiden waren even machtig. Deva’s waren machtig in de zomer, asura’s in de winter. Rakshasas werden door sommigen gezien als barbaren omdat zij zich verzetten tegen de Vedische manier van doen. Toch is de koning van de rakshasas in Ramayana een Vedische geleerde, die in latere geschriften in verband wordt gebracht met Tantra, Shaivisme en Tantrisme. We leren over goede rakshasas als Vibhishan net zoals we leren over goede asuras als Prahalad en Bali, die Vishnu aanbidden.
Woorden als het kwaad en de duivel hebben geen zin in wedergeboorte wereldbeelden. Daarom hebben ze geen plaats in het hindoeïsme, boeddhisme of jainisme. Asura’s en rakshasa’s zijn machtige en eeuwige krachten die ons misschien niet bevallen, maar waar we wel mee moeten samenleven. Wij leven in een web van verschillende krachten, sommige helpen ons en andere schaden ons. De krachten zelf zijn noch negatief noch positief. Het is onze relatie met hen die hen negatief of positief maakt. De wijzen zullen niet oordelen; zij zullen slechts begrijpen.