Privacy & Cookies
Deze site maakt gebruik van cookies. Door verder te gaan, gaat u akkoord met het gebruik ervan. Meer informatie, waaronder hoe u cookies kunt beheren.
Bezoekers zijn vaak gefascineerd door onze jonge reuzenmosselen in tanks. Als ze met hun handen over een tank vegen, merken ze dat de mantels van de mosselen zich snel terugtrekken en hun schelpen sluiten. Enkele ogenblikken later laten ze hun mantels weer langzaam zien.
“Hoe gebeurt dat?”
Het eenvoudige antwoord is: “Ze kunnen je zien!”.
Reuzenmosselen bezitten enkele honderden kleine speldenprikoogjes (of ook wel ‘hyaliene organen’ genoemd) op de blootliggende mantel (Kawaguti & Mabuchi 1969; Land 2003). Deze “ogen” zijn lichtgevoelig, waardoor zij veranderingen in het lichtniveau kunnen waarnemen, d.w.z. donker versus licht. Zij reageren op plotselinge verduistering of beweging van het voorwerp, waardoor zij hun sifons en mantels terugtrekken en hun schelpen gedeeltelijk sluiten. In een natuurlijk rifmilieu kan dit gebeuren wanneer een groot roofdier (vissen of vogels) de mossel passeert, waardoor het lichtniveau verandert of een ‘schaduwreactie’ optreedt.
De vroegste beschrijving van de ogen van reuzenmosselen werd geschreven door Brock (1888), waar hij het heeft over hoe de ogen uitsteken op de randen van de mantel die soms blauw, groen of zwart van kleur zijn. Vervolgens onderzocht Wilkens (1984, 1986, 1988) de fysiologische eigenschappen van het visuele systeem bij Tridacna sp. Hij ontdekte dat hun ogen bestaan uit twee soorten lichtgevoelige cellen, die beide door licht worden hypergepolariseerd. Uit gedragsproeven bleek ook dat een schaduwreactie of een zichtreactie op beweging in de verte de schelpdieren ertoe brengt snel te reageren en dicht te klappen.
Pinhole-ogen komen algemeen voor bij de lagere phyla, waar ze over het algemeen worden gebruikt om dieren in de richting van het licht te sturen of ervan weg te gaan. In het geval van de reuzenmosselen kunnen ze met deze lichtgevoelige ogen ongeveer 1 seconde vóór het naderen van potentiële roofdieren, zoals vissen en schildpadden, reageren (Stasek 1966; Land 2003). Vermoedelijk produceren de pinhole-ogen van reuzenmosselen beelden met meer verfijnde functies dan andere dierlijke fyla, en de andere soort met dergelijke functies zijn de relict Nautilus-schelpen.
Hoewel de ogen effectief en efficiënt mogen zijn in het detecteren van lichtveranderingen, zijn de schelpen niet bepaald altijd in een ‘clam-up’ positie – dat zou hun fotosynthetische efficiëntie ernstig verminderen! We zijn nog niet al te zeker van de mechanismen die de reuzenmosselen in staat stellen onderscheid te maken tussen niet-bedreigende en potentiële roofdieren, maar uit onze waarnemingen blijkt dat reuzenmosselen zich zouden kunnen aanpassen en ‘leren’ wat goed en slecht voor hen is. Een waarschijnlijke gedragsreactie – gewenning bij een herhaalde gebeurtenis (positieve of negatieve versterking).
Zoveel meer te leren over de reuzenmosselen… 🙂
Referentielijst:
Brock (1888) LXI – On the so-called eyes of Tridacna and the occurrence of pseudo chlorophyll-corpuscles in the vascular system of the Lamellibranchia. Annals and Magazine of Natural History 1: 435-452.
Land (2003) The spatial resolution of the pinhole eyes of giant clams (Tridacna maxima). Proceedings: Biological Sciences 270: 185-188.
Kawaguti & Mabuchi (1969) Elektronenmicroscopie van de ogen van de reuzenmossel. Biological Journal of Okayama University 15: 87-100.
Norton & Jones (1992) The Giant Clam: An anatomical and histological atlas. Australisch Centrum voor Internationaal Landbouwonderzoek (ACIAR) Monografie, Canberra. 142pp.
Stasek (1966) The eye of the giant clam (Tridacna maxima). Occasional Papers of the California Academy of Sciences 58: 1-9.
Wilkens (1984) Ultraviolet sensitivity in hyperpolarizing photoreceptors of the giant clam Tridacna. Nature 309: 446-448.
Wilkens (1986) The visual system of the giant clam Tridacna: Behavioural adaptations. Biologisch Bulletin 170: 393-408.
Wilkens (1988) Hyperpolariserende fotoreceptoren in de ogen van de reuzenmossel Tridacna: fysiologisch bewijs voor zowel spikkende als niet spikkende celtypen. Tijdschrift voor Vergelijkende Fysiologie A 163: 73-84.