Lama Yeshe Wijsheidsarchief

Ik ben een boeddhistische monnik. In de ogen van veel mensen een tamelijk extreem iets om te zijn, maar na bijna vijf jaar vind ik het tamelijk vanzelfsprekend. Te veel, misschien.

Als dat zo is, waarom schrijf ik er dan over? Hoewel ik nooit de behoefte heb gehad om iedereen mijn saaie verhaal te vertellen, vroeg de redacteur van de Tibetan Review mij om te schrijven over hoe een westerling een boeddhistische monnik wordt, omdat dit nummer van de Review gewijd is aan Dharma in het Westen, en hij dacht dat sommige van zijn lezers misschien geïnteresseerd zouden zijn in dergelijke verschijnselen. Dienovereenkomstig heb ik ermee ingestemd het te proberen.

November 1972. De Kopan meditatiecursus. Daar zaten we dan, zo’n vijftig uit de hand gelopen westerlingen van over de hele wereld, vreemden die een maand lang met elkaar opgescheept zaten, de meesten van ons voor het eerst luisterend naar Dharmaleringen. Om vijf uur ’s ochtends op, de kou in, om met gekruiste benen anderhalf uur te mediteren. Een uur pauze voor het ontbijt, dan de ochtenddiscussie tot lunchtijd. Na de lunch een groepsdiscussie gevolgd door de middagdiscussie. Chai om vijf uur, meer meditatie om zes uur, avondeten om acht uur, naar bed om tien uur. Dit ging zo dertig dagen onophoudelijk door. De laatste twee weken sloegen we zelfs ontbijt en avondeten over en stonden we een uur eerder op. De meesten van ons hadden zichzelf nooit eerder zo gedisciplineerd. De meesten van ons genoten er enorm van.

Waarvoor ik naar Kathmandu was gekomen, was om een vriend te ontmoeten. Maar ik was nauwelijks uit de bus gestapt toen ik iemand anders tegenkwam, een kennis uit het Zuid-Oost Aziatische reizigersparcours, die me onmiddellijk naar zijn hotel bracht en me vervolgens de stad ging laten zien. Hij somde de onbegrensde bezienswaardigheden van Nepal op en noemde terloops een meditatiecursus die over een week zou beginnen in Kopan, even buiten de stad Kathmandu. Omdat er geen spoor was van de vriend die ik zou ontmoeten, omdat ik wel iets wilde leren over boeddhistische meditatie, en omdat het goedkoper leek om in Kopan te verblijven dan in Kathmandu, besloot ik me in te schrijven voor de cursus.

Ik was geïnteresseerd geraakt in boeddhistische meditatie door het lezen van Buddhism, door Christmas Humphreys. In Thailand was ik voor het eerst in aanraking gekomen met enkele uiterlijke manifestaties van het boeddhisme, zoals tempels, standbeelden en monniken, en meer als een plichtsgetrouwe toerist dan wat anders, die iets wilde weten over de cultuur van het land waarin ik reisde, schafte ik dit boek aan. (Ik was van plan om later naar India te gaan en kocht ook boeken over het Hindoeïsme en de Islam.)

Het boek bevatte een eenvoudig maar uitvoerig overzicht van de verschillende soorten boeddhisme en vormde een goede inleiding tot de boeddhistische filosofie. Maar terwijl ik het las gebeurde er iets vreemds. Ik ervoer een soort beroering in mijn hart, en voelde dat ik voor de eerste keer in mijn leven iets las dat werkelijk waar was. Ik kan het gevoel niet veel beter beschrijven dan dat, en het ging snel genoeg weer over, maar ik bleef achter met het idee dat je om het boeddhisme echt te begrijpen moest mediteren, en dat meditatie iets was dat je alleen van een ervaren leraar kon leren. Ik was echter niet geïnspireerd genoeg om haastig op zoek te gaan naar onderricht en zette mijn reizen voort, waarbij ik tempels bekeek met misschien wat meer belangstelling dan voorheen, en nog wat meer boeddhistische literatuur oppikte.

Ik was naar Thailand gekomen als onderdeel van een wereldreis die begon toen ik Australië verliet in mei 1972. Mijn oorspronkelijke bedoeling was om een paar maanden op Bali door te brengen en dan naar Canada te vliegen om een paar vrienden te bezoeken. Maar op Bali ontmoette ik veel mensen die uit andere delen van Azië kwamen, en omdat hun verhalen het Oosten veel uitnodigender lieten klinken dan het Westen, besloot ik een paar maanden in Zuidoost-Azië te blijven en dan naar India te reizen.

Waarom had ik besloten te gaan reizen? In 1964 studeerde ik af in de geneeskunde aan de Universiteit van Melbourne, mijn geboortestad. De volgende zeven jaar werkte ik in verschillende klinische functies, voornamelijk in openbare ziekenhuizen, en studeerde ik voor een postdoctoraal diploma in de interne geneeskunde. Gedurende deze tijd raakte ik steeds meer ontgoocheld over de toestand van de medische praktijk in onze samenleving.

Veel van de patiënten die ik had gezien leden aan de slechte effecten van drugs zoals tabak, alcohol en pijnstillers, die allemaal om niet-medische redenen werden ingenomen. Niet alleen dat, maar de meesten waren niet in staat om hun drugsgewoonten op te geven, ook al maakte het hen ziek of, in veel gevallen, doodde het hen. Drugsverslaving heeft een zeer ingewikkelde etiologie, maar het is in feite een ziekte van onze samenleving. Voor sommige mensen is er misschien geen andere uitweg uit hun onvrede dan het gebruik van dergelijke chemicaliën, maar voor de meesten wordt de behoefte kunstmatig gecreëerd. Vanuit het oogpunt van de gezondheid en het geluk van de mensen is de produktie, de vrije beschikbaarheid en de reclame voor deze stoffen volstrekt onnodig. Ik begon het gevoel te krijgen dat dokters vaak niet veel meer waren dan de secondanten van boksers. Patiënten kwamen uit de ring van het leven de praktijk binnenrollen, en zo snel mogelijk lapten we ze tijdelijk op en gooiden ze er weer uit voor de volgende ronde.

Het ergste was de reclame. Terwijl er zoveel tijd, moeite en geld werd gestoken in maatregelen om de gezondheid van de mensen te verbeteren, vond ik het belachelijk dat er nog meer werd gestoken in het door de strot duwen van overduidelijk giftige stoffen. Ik dacht dat het Ministerie van Volksgezondheid van de regering (mijn laatste werkgever) de reclame hiervoor wel zou willen stoppen. Naïef. Toen ik mijn superieuren om steun vroeg, werd ik met vijandigheid begroet. We knoeiden niet met de status quo.

Ik kwam tot de conclusie dat mensen de voorkeur gaven aan tijdelijk geluk boven lichamelijke gezondheid en bereid waren zichzelf te vernietigen bij het nastreven daarvan. Dat was de manier waarop het systeem werkte, maar het kon me niet zoveel schelen om er deel van uit te maken. Aldus bevrijd van de ambitie om “verder te komen”, besloot ik een tijdje af te haken en te gaan reizen.

Er waren ook andere redenen om te reizen. Als student en als afgestudeerde was mijn leven erg vol geweest – in de zin van druk – en behoorlijk opwindend en onderhoudend. Er leek geen eind te komen aan nieuwe dingen om te doen en ik hield me bezig met het proeven van alle afleidingen die de maatschappij te bieden had. Terwijl ik van het ene ding naar het andere rende, was ik er zeker van dat ik een goede tijd had; een betere tijd dan de meesten. Maar uiteindelijk had ik er genoeg van en kwam ik een beetje tot rust; weer een nieuwe ervaring. Maar ook dit was niet het antwoord. Theoretisch zou alles perfect moeten zijn, maar toch wist ik dat er iets ontbrak. Opnieuw bleken wereldreizen de oplossing voor mijn rusteloosheid.

Het leven als reiziger was vrij en gemakkelijk. Hoewel ik geen gebrek aan geld had, leefde ik zuinig en speelde het spel van een dollar per dag. Zo reisden we met velen, maar toch deden we min of meer wat we wilden en gingen we waarheen we maar wilden, wanneer we maar wilden. Het leven was zeer ongedisciplineerd. Het was dan ook een verrassing om de relatief streng gedisciplineerde Kopan-cursus vol van dit soort mensen te vinden, die het niet alleen volhielden maar er ook van genoten. We waren verrast dat discipline niet zozeer beperkend als wel ontspannend was.

De spirituele manier van leven is totaal verschillend van het wereldse, maar tenzij je het spirituele pad vindt, kun je nooit de keuze maken welk pad te volgen. De ontmoeting met de leraar, Lama Thubten Zopa Rinpoche, en de leringen maakten het bijwonen van de Kopan-cursus tot de belangrijkste gebeurtenis van mijn leven. En vanaf de openingsdiscussie, die een inleiding was op de meditatiecursus en de eerste van een vijftigtal die Rinpoche de komende maand zou geven, werden we geconfronteerd met een breed scala aan revolutionaire nieuwe concepten. Revolutionair voor een westerse geest, tenminste.

Het onderwerp was Dharma, of de leer van de Boeddha. Lama Zopa’s definitie van Dharma was “dat wat je uit je lijden verlost.” Maar lijden was voor hem niet alleen de pijn, ziekte, verlies en mentale problemen die ik altijd als lijden had opgevat. Het ging veel dieper dan dat. Er waren ontelbare verschillende vormen van lijden en vele niveaus ervan. Zelfs onwetendheid – iets niet weten, zelfs als je niet wist dat je het niet wist – was lijden. Dit was in feite het fundamentele lijden, en alle andere kwamen daaruit voort. Het maakte dus niet uit dat je je goed voelde. Als je een of ander toekomstig probleem zou kunnen ervaren, was je nog steeds in een staat van lijden.

Ik kon dat zien. Stel dat iemand longkanker heeft en dat niet weet en zich volkomen goed voelt. In het beginstadium kan het asymptomatisch zijn en alleen met röntgenfoto’s te ontdekken. Je kunt niet zeggen dat de persoon gezond is. Maar dan gaat de Dharma nog een stap verder. Zelfs als je geen kanker hebt, zolang je er vatbaar voor bent, lijdt je, ook al zing en dans je en heb je misschien een hele goede tijd. Bovendien, als die leuke tijd die je zingend en dansend hebt gaat stoppen, is dat een andere vorm van lijden. Een leuke tijd hebben is lijden? Dat was nieuw voor mij.

Het Dharma-concept van geluk was ook heel anders dan het onze, want het onderwees twee niveaus: tijdelijk en ultiem. Tijdelijk geluk kenden we allemaal en dat was alles wat we wisten. Maar het ultieme geluk – die staat voorbij het lijden – was niet iets wat de meesten van ons serieus zouden hebben overwogen. Maar tegenover veel ondersteunend bewijs en de uitdaging om logisch te bewijzen dat zo’n staat niet bestond of niet kon bestaan en dat de ervaring van talloze mediteerders genegeerd moest worden, moesten we het op Kopan wel overwegen.

Om te begrijpen hoe het mogelijk was voor iemand om eeuwig geluk te bereiken, was het nodig om te begrijpen hoe iemand eeuwig geluk kon hebben. Zo kwam de leer over de beginloze en eindeloze aard van de geest, die gewoonlijk reïncarnatie wordt genoemd. Ieder van ons wist dat zoiets niet bestond. Maar toen ons werd gevraagd het te bewijzen, waren we niet in staat dat te doen.

Dit was een van de meest opvallende kenmerken van de cursus – je hoefde niet alles wat de Boeddha onderwees te aanvaarden of te geloven, maar er werd wel van je verwacht dat je duidelijk wist wat je geloofde en waarom. En als je de leringen van de cursus wilde verwerpen, werd er van je verwacht dat je ze met gezond verstand en logica kon weerleggen.

De Dharma verklaart al het bestaan – beschrijft, categoriseert, classificeert. Zelfs als we de Dharma-visie op de dingen niet wilden accepteren, gaf de manier waarop het de analyse van alle verschijnselen benaderde ons tenminste een kader om erover na te denken. Geen vraag was onbeantwoordbaar en geen antwoord onbereikbaar. Plotseling was er geen excuus meer om de tot dan toe voor de grap gestelde vragen, zoals “Wat is de zin van het leven?”, waarvan de meesten van ons stilzwijgend aannamen dat ze zinloos waren, verder te ontwijken. Ons werd duidelijk verteld wat de Boeddha zag als het doel van het leven en het was aan ons om een beter alternatief te vinden. Een moeilijke taak, want het doel van de leringen was om alle universele wezens tot de allerhoogste staat van mentale ontwikkeling en geluk te brengen. Het was uiterst moeilijk om deze leringen te negeren, hoewel het misschien comfortabeler was geweest om dat te doen.

Het hoofdonderwerp was de geest – zijn aard en de verschillende soorten positieve en negatieve geesten. Lijden en geluk waren toestanden van de geest, en alle wezens wilden geluk ervaren en lijden vermijden. Maar waarom was onze zoektocht naar geluk eindeloos, en waarom was het geluk dat we vonden zo vluchtig en van zo’n slechte kwaliteit? Waarom ervoeren we in plaats daarvan altijd lijden – pijn, zorgen, frustratie en verlies? Waarom waren we nooit tevreden met wat we hadden? Omdat we de ware oorzaken van geluk en lijden niet kenden en daarom niet wisten wat te doen en wat niet te doen.

Dus maakte Rinpoche duidelijk wat volgens hem een van de hoofdpunten van het Dharma-onderricht was – de oorzaak van lijden ligt niet in de uiterlijke omstandigheden; die ligt in de geest. Daarom moet de methode om de oorzaak van het lijden uit te roeien de geest beïnvloeden en niet in de eerste plaats de omgeving en andere wezens. Vandaar dat het noodzakelijk was de Dharma, de innerlijke methode, te begrijpen en te beoefenen, als we aan het lijden wilden ontsnappen en ons leven zinvol wilden maken.

De wortel van het lijden was onwetendheid; de uiteindelijke remedie was wijsheid. Onwetendheid en wijsheid waren mentale factoren. Aangezien de Dharma de hoogste wijsheid bracht en de oorzaak van het lijden volledig vernietigde, leidde zij tot blijvende bevrijding van lijden en eeuwig geluk. En, in tegenstelling tot uiterlijke methoden om geluk te vinden, waren er geen onaangename of gevaarlijke bijwerkingen van de Dharma. De beoefening ervan bracht alleen maar beter en hoger geluk. Bovendien konden alle verschillende Dharmamethoden worden geïntegreerd in één pad dat leidde naar de allerhoogste staat, verlichting, die ieder van ons kon ervaren. Het enige wat we hoefden te doen was de oorzaak ervan in onze eigen geest te scheppen.

Maar de meesten van ons leiden levens die niet meer zijn dan een reeks onsamenhangende pogingen om de kortstondige genoegens te ervaren die we geluk noemen, en het grootste deel van de tijd die we besteden aan het doen van de dingen die we “moeten”, wensen we dat we die dingen deden die we graag doen.

Het is echter onmogelijk om de leringen van de maand hier te beschrijven. De duidelijke beschrijvingen van de geest en het leven die we van Lama Zopa Rinpoche ontvingen, lieten het klinken alsof hij ieder van ons afzonderlijk beter kende dan wij onszelf kenden. Dit was de manier waarop we werden aangemoedigd om naar de leringen te luisteren – om ze te gebruiken als een spiegel voor de geest. Wanneer we onze geest en ons leven aan de leringen toetsten, konden we onszelf echt zien. Na elke uiteenzetting was er gelegenheid tot analytische meditatie, waarbij de leringen werden onderworpen aan het onderzoek van de logica, en we nadachten over onze eigen ervaring om te zien of wat we zojuist hadden gehoord daarmee in overeenstemming was.

Er was ook een ander soort meditatie – die bedoeld was om de geest stabiel en kalm te maken – concentratiemeditatie. Dit was het moment waarop we een heel goed beeld kregen van de dolle olifant van de geest – wild, oncontroleerbaar en gevaarlijk. Totdat men gaat zitten en probeert de geest tot rust te brengen, realiseert men zich nooit hoe rusteloos hij is. Het maakt niet uit hoeveel je iemand vertelt dat zijn geest oncontroleerbaar is; totdat hij probeert hem te controleren, zal hij het nooit begrijpen. Aanvankelijk leek het een hopeloze opdracht, maar in de loop van de maand van de cursus, onder de betrekkelijk ideale omstandigheden, deden sommige studenten een beetje ervaring op met de rust van de geest. Hoewel ik zelf geen dergelijke ervaring had, werd ik bemoedigd door de wetenschap dat er een beproefde en ware methode was om de geest te zien, te begrijpen en te ontwikkelen, die zou werken voor wie haar op de juiste manier beoefende.

Tegen het einde van de cursus wist ik dat ik dit alles veel meer moest onderzoeken en dat dit het belangrijkste was om te doen. Er waren veel dingen die ik moeilijk te aanvaarden vond – zoals de beginloosheid van de geest – maar ik had genoeg wijsheid opgedaan, of genoeg arrogantie onderdrukt, om open te staan voor de mogelijkheid dat elke moeilijkheid in het begrijpen voortkwam uit mijn eigen onwetendheid en niet uit een of andere intrinsieke fout in de leringen. En ik herinner me dat ik in mijn bed lag op de avond dat de cursus eindigde en dacht: “Het is allemaal waar,” lichtjes huiverend voor de verwoestende gevolgen van zo’n gedachte als die de volgende ochtend nog bij me zou zijn.

Het bleef, en ik ook – op Kopan. Ik denk dat ik besloten had om “de Dharma te beoefenen”, maar de vraag was toen hoe. Er waren twee mogelijkheden – als leek of als monnik. Het zou minstens zes maanden duren en nog een meditatiecursus voordat ik de laatste optie serieus overwoog.

Het was de zomer van 1973 en ik bestudeerde Lama Zopa Rinpoche’s leringen over de volmaakte menselijke wedergeboorte, dat is de staat van een mens te zijn die bepaalde vrijheden en begiftigingen heeft die iemand in staat stellen de Dharma volmaakt te beoefenen. Op een bepaald moment had Rinpoche benadrukt dat het heel zeldzaam was om de kans te krijgen om gewijd te worden, maar dat wijding het veel gemakkelijker en veel winstgevender maakte om Dharma te beoefenen. Bij nader inzien ontdekte ik dat ik de Dharma beoefende en nog meer om het gemakkelijk en winstgevend te maken. Aan de andere kant kon ik niet één reden vinden om niet gewijd te worden. Sommige mensen zeiden dat je door het aannemen van gewaden je Dharmacommunicatie met anderen verminderde, maar ik geloofde dat toen niet, en ik weet nu uit ervaring dat het omgekeerde waar is. Omdat het ego geen overtuigende argumenten kon aandragen tegen het worden van monnik, en omdat de voordelen onbetwistbaar waren, nam ik in januari 1974 de novice wijding aan van Zijne Heiligheid Ling Rinpoche in Bodhgaya.

Negen andere westerlingen werden op hetzelfde moment gewijd en samen vormden we de kern van het International Mahayana Institute – een organisatie van westerse monniken en nonnen onder het spirituele leiderschap van de diepzinnig vriendelijke Lama Thubten Yeshe. Uit zijn oneindige wijsheid moedigde Lama Yeshe ons aan deze organisatie te vormen voor ons eigen bestwil, want wij hadden geloften afgelegd voor het leven en het was daarom noodzakelijk dat wij die beschermden. Een van de belangrijkste voordelen van de kloostergemeenschap is dat zij haar leden de best mogelijke omgeving biedt om zich aan hun leefregels te houden, wat de basis is van alle spirituele ontwikkeling. Als lid van deze specifieke kloostergemeenschap ondergaat men een grondige all-round training om een Dharmaleraar te worden ten bate van anderen, en men kan er ook op vertrouwen dat de organisatie voorziet in de materiële levensbehoeften van voedsel, kleding, medicijnen en onderdak.

Een van de axioma’s van de geneeskunde is dat, hoewel het noodzakelijk is de symptomen van een ziekte te behandelen, het belangrijker is de oorzaak ervan te behandelen. Dit is mijn antwoord aan velen die het monnik worden van een arts als een soort verlies beschouwen. Lichamelijke ziekte is symptomatisch voor een ongezonde geest, en hoewel die behandeld moet worden, moet de onderliggende geestelijke oorzaak ook uitgeroeid worden. Dit kan alleen gebeuren door de beoefening van de Dharma, die als enige de mogelijkheid biedt tot een volkomen gezonde geest. Voordat men dit ultieme geneesmiddel kan toedienen moet men het in zijn eigen geest bereiken. Dit is de manier om van het grootste nut te zijn voor anderen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.