Abstract
De ineenstorting van het communisme eind jaren ’80 en begin jaren ’90 werd alom aangekondigd als de triomf van het “vrije-marktkapitalisme”. Marktkapitalisme wordt gewoonlijk gedefinieerd als een systeem waarin particulieren en bedrijven eigenaar zijn van de productiemiddelen, waarin particuliere investeringen de economie aansturen en waarin concurrerende markten werkgevers en werknemers met elkaar in contact brengen. Dit economisch systeem is de afgelopen eeuwen dominant geweest in de westerse wereld en heeft zich sinds het einde van de Koude Oorlog steeds meer verspreid over de hele wereld. De zelfverzekerde veronderstelling dat het marktkapitalisme in de periode na de Koude Oorlog het economische model bij uitstek zou worden, is echter op losse schroeven komen te staan door de opkomst van het staatskapitalisme, waarbij regeringen en door de staat gesteunde bedrijven de economie sturen en aansturen, en door de opkomst van wat deze auteur “gemeenschapskapitalisme” noemt, waarbij noch de open markt noch de staat de belangrijkste regisseur van de economie is, maar veeleer religie/cultuur. Het is belangrijk voor sociologen, economen en andere sociale wetenschappers om de verschillen te begrijpen tussen deze drie vormen van kapitalisme en de implicaties van de opkomst van het staats- en gemeenschapskapitalisme in de afgelopen jaren.