Anders dan bij de mens worden IgG uit moedermelk bij veel diersoorten (knaagdieren, runderen, katten, fretten, enz.) via het darmepitheel naar de neonatale circulatie getransporteerd. Dit transport vindt plaats ter hoogte van de twaalfvingerige darm en het jejunum, waar enterocyten een membraanreceptor tot expressie brengen die in staat is Fc van IgG te binden en de transcytose van deze immunoglobulinen te vergemakkelijken. Fcgamma-R, dat sterk lijkt op de placentareceptor die verantwoordelijk is voor de actieve transplacentale overdracht van IgG bij de mens, bindt IgG maar geen andere isotypen. Antilichamen uit moedermelk vertegenwoordigen een belangrijk deel van het circulerende IgG bij deze dieren, aangezien zij betrokken zijn bij de negatieve terugkoppeling van de endogene IgG-synthese. Dit fenomeen stopt abrupt zodra het spenen plaatsvindt. Neonatale kalveren die een defect vertonen in een dergelijke overdracht van maternale immunoglobulinen lopen een hoog risico op systemische infectieziekten. Bij de mens, bij wie de darmsluiting vroegtijdig plaatsvindt, komen antilichamen uit moedermelk niet in de neonatale/zuigelingencirculatie terecht. Een groot deel van de in melk uitgescheiden immunoglobulinen zijn IgA die voornamelijk beschermen tegen darminfecties. De specificiteit van IgA in moedermelk wordt bepaald door een entero-mammaire celcirculatie. Menselijke melk bevat ook anti-idiotypische antilichamen die de antilichaamrespons van zuigelingen kunnen versterken. Antilichamen tegen moedermelk bedekken de mucosale oppervlakken van zuigelingen en sommige hebben een duidelijke beschermende rol. Dit is uitgebreid bestudeerd in infectieziektemodellen zoals rotavirus, E. coli, poliovirus, en retrovirussen. In het rotavirusmodel kan antirotaviraal IgA worden aangetoond in de ontlasting van pasgeborenen die borstvoeding krijgen, maar niet in die van zuigelingen die flesvoeding krijgen. In een groot cohort van zogende vrouwen besmet met HIV-1 in Rwanda, werden anti-HIV melk antilichamen van het IgG isotype vaker gedetecteerd, gevolgd door secretorische IgM. Verrassend genoeg werden anti-HIV-1 SIgA minder frequent gevonden. De aanwezigheid van SIgA in de melk op 15 dagen en de persistentie van een SIgM-respons gedurende de hele lactatieperiode werden in verband gebracht met een lager risico op HIV-overdracht van de moeder op de zuigeling. Onlangs is aangetoond dat HIV-1-antilichamen uit moedermelk de transcytose in vitro blokkeren in een monolayer enterocytenmodel. Van deze antilichamen hadden die gericht tegen de ELDKWA-epitoop een hogere neutraliserende activiteit dan serumantilichamen. Bij de mens spelen door melk uitgescheiden antilichamen een belangrijke rol bij de bescherming van zuigelingen tegen infectie door ziekteverwekkers die een mucosale toegangspoort hebben.