Hoofdstuk 91
Sommigen uit de oudheid waren van mening dat Mozes de schrijver was, niet alleen van de voorgaande psalm, waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt dat die van hem was, maar ook van de acht die er op volgen; maar dat kan niet, want Ps. Van Ps. 95 wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij door David is geschreven, lang na Mozes, Hebr. 4:7 . Het is waarschijnlijk dat deze psalm ook door David is geschreven; het is een geschrift van bescherming voor alle ware gelovigen, niet in de naam van koning David, of onder zijn breed zegel; hij had het zelf nodig, vooral als de psalm werd geschreven, zoals sommigen vermoeden, ten tijde van de pestilentie die werd gezonden voor zijn telling van het volk; maar in de naam van de Koning der koningen, en onder het brede zegel van de hemel. Let op, I. Het besluit van de psalmist zelf om God tot zijn hoeder te nemen (vs. 2), waaruit hij zowel leiding als bemoediging geeft aan anderen (vs. 9). II. De beloften die hier worden gedaan, in Gods naam, aan allen die dat in oprechtheid doen. 1. 1. Zij zullen onder de bijzondere zorg van de hemel worden gesteld (v. 1, v. 4). 2. Zij zullen verlost worden van de boosaardigheid der machten der duisternis (vs. 3, vs. 5, vs. 6), en dat door een onderscheidende bewaring (vs. 7, vs. 8). Zij zullen de last zijn van de heilige engelen (v. 10-12). Zij zullen triomferen over hun vijanden (v. 13). Zij zullen de bijzondere lievelingen van God zelf zijn (v. 14-16). Bij het zingen hiervan moeten wij ons schuilen onder, en ons dan troosten in, de goddelijke bescherming. Velen menen dat deze beloften in de eerste plaats aan Christus, als Middelaar, toebehoren (Jes. 49:2 ), niet omdat op Hem de duivel een van deze beloften toepaste (Mt. 4:6 ), maar omdat ze op Hem zeer toepasselijk zijn, en, door Hem komende, zijn ze liefelijker en zekerder voor alle gelovigen.
Verzen 1-8
In deze verzen hebben we,I. Een grote waarheid in het algemeen, dat allen die een leven van gemeenschap met God leiden, voortdurend veilig zijn onder zijn bescherming, en daarom te allen tijde een heilige kalmte en zekerheid van geest kunnen bewaren (v. 1): Hij die woont, die neerzit in de geheime plaats van de Allerhoogste, zal verblijven onder de schaduw van de Almachtige; hij die door geloof God tot zijn beschermer kiest, zal in Hem alles vinden wat hij nodig heeft of kan verlangen. Opmerking: 1. Het is het karakter van een ware gelovige dat hij woont in de verborgenheid van de Allerhoogste; hij is thuis in God, keert terug naar God, en rust in Hem als zijn rust; hij bekwaamt zich in de innerlijke godsdienst, en maakt hartwerk van de dienst van God, aanbidt binnen het voorhangsel, en houdt ervan om alleen met God te zijn, om in de eenzaamheid met Hem te converseren. 2. Het is het voorrecht en de troost van hen die dat doen, dat zij onder de schaduw van de Almachtige vertoeven; Hij biedt hun beschutting en komt tussen hen en alles wat hen zou kunnen hinderen, hetzij storm of zonneschijn. Zij zullen niet alleen een toelating hebben, maar een verblijf onder Gods bescherming; Hij zal hun rust en toevlucht zijn tot in eeuwigheid.II. De psalmist past dit op zijn gemak op zichzelf toe (v. 2): Ik zal van de Here zeggen, wat anderen ook van Hem zeggen: “Hij is mijn toevlucht; ik kies Hem als zodanig, en vertrouw op Hem. Anderen maken afgoden tot hun toevluchtsoord, maar ik zal van Jehovah, de ware en levende God, zeggen: Hij is mijn toevluchtsoord; ieder ander is een toevluchtsoord van leugens. Hij is een toevlucht, die mij niet zal begeven, want Hij is mijn vesting en sterkste steunpunt. De afgodendienaren noemden hun afgoden Mahuzzim, hun sterkste steunpunt (Dan. 11:39 ), maar daarin bedrogen zij zichzelf; zij alleen beveiligen zich, die de Here tot hun God, tot hun vesting maken. Omdat er geen reden is om aan Zijn toereikendheid te twijfelen, volgt hier passend: Op Hem zal ik vertrouwen. Als Jehovah onze God, ons toevluchtsoord en onze vesting is, wat kunnen wij dan verlangen dat wij niet zeker in Hem zullen vinden? Hij is noch wispelturig, noch vals, noch zwak, noch sterfelijk; Hij is God en geen mens, en daarom is er geen gevaar in Hem teleurgesteld te worden. Wij weten op wie wij vertrouwen. III. De grote aanmoediging die hij anderen geeft om hetzelfde te doen, niet alleen vanuit zijn eigen ervaring van de troost ervan (want daarin zou mogelijk een misvatting kunnen zijn), maar vanuit de waarheid van Gods belofte, waarin geen bedrog is of kan zijn (v. 3, v. 4, enz.): Hij zal u zeker verlossen. Zij die zelf de troost hebben gevonden door God tot hun toevlucht te maken, kunnen niet anders dan verlangen dat anderen dat ook zullen doen. Nu wordt hier beloofd,1. Dat de gelovigen bewaard zullen worden voor die onheilen, waarvoor zij in onmiddellijk gevaar verkeren en die hun noodlottig zouden zijn (v. 3), voor de strik van de vogelaar, die ongezien wordt gelegd en de onoplettende prooi plotseling vangt, en voor de luidruchtige pestilentie, die de mensen onverwacht grijpt en waartegen geen wacht is. Deze belofte beschermt, (1.) Het natuurlijke leven, en wordt dikwijls vervuld in onze bescherming tegen die gevaren die zeer bedreigend en zeer nabij zijn, terwijl wij er zelf niet bang voor zijn, net zo min als de vogel bang is voor de strik van de vogelvanger. Wij hebben het, meer dan wij beseffen, te danken aan de zorg van de goddelijke Voorzienigheid dat wij bewaard zijn gebleven voor besmettelijke ziekten en uit de handen van goddelozen en onredelijken. (2.) Het geestelijk leven, dat door goddelijke genade beschermd wordt tegen de verzoekingen van Satan, die zijn als de strikken van de vogelaar, en tegen de besmetting van de zonde, die de verderfelijke pestilentie is. Hij die genade gegeven heeft om de heerlijkheid van de ziel te zijn, zal een verdediging scheppen over al die heerlijkheid.2. Dat God zelf hun beschermer zal zijn; zij moeten veilig zijn die Hem tot hun bewaarder hebben, en succesvol voor wie Hij zich inzet (v. 4): Hij zal u bedekken, zal u verborgen houden (Ps. 31:20 ), en u zo veilig bewaren, Ps. 27:5 . God beschermt de gelovigen (1) met de grootste tederheid en genegenheid, zoals blijkt uit de woorden: “Hij zal u met zijn veren onder zijn vleugels bedekken”, een zinspeling op de kip die haar kuikens onder haar vleugels verzamelt (Mt 23,37). Door natuurlijk instinct beschermt zij hen niet alleen, maar roept hen onder die bescherming wanneer zij hen in gevaar ziet, houdt hen niet alleen veilig, maar koestert hen en houdt hen warm. Hiermee vergelijkt de grote God graag zijn zorg voor zijn volk, dat hulpeloos is als de kippen en gemakkelijk ten prooi kan vallen, maar wordt uitgenodigd te vertrouwen onder de schaduw van de vleugels van de goddelijke belofte en voorzienigheid, wat de perifrasis is van een proseliet tot de ware godsdienst, dat hij is gekomen om te vertrouwen onder de vleugels van de God van Israël, Ruth. 2:12 . (2.) Met de grootste kracht en doeltreffendheid. Vleugels en veren, hoewel met de grootste tederheid uitgespreid, zijn toch zwak, en gemakkelijk doorbroken, en daarom wordt er toegevoegd: Zijn waarheid zal uw schild en gesp zijn, een sterke verdediging. God is gewillig om over Zijn volk te waken zoals de hen over de kuikens waakt, en even bekwaam als een krijgsman in wapenrusting.3. Dat Hij hen niet alleen zal bewaren voor het kwade, maar ook voor de vrees van het kwade, vs. 5, vs. 6. Hier is, (1.) Groot gevaar verondersteld; de vermelding ervan is genoeg om ons bang te maken; nacht en dag liggen wij bloot, en zij die geneigd zijn schichtig te zijn, zullen zich in geen van beide perioden veilig wanen. Wanneer wij teruggetrokken zijn in onze kamers, onze bedden, en alles zo veilig mogelijk om ons heen hebben gemaakt, is er toch angst bij nacht, van dieven en rovers, wind en storm, naast die dingen die de schepselen van fantasie en verbeelding zijn, die vaak het meest beangstigend van alles zijn. We lezen over angst in de nacht, Cant. 3:8 . Er is ook een pestilentie die in de duisternis rondwaart, zoals die welke de eerstgeborenen van de Egyptenaren en het leger van de Assyriërs doodde. Geen sloten of grendels kunnen ziekten buitensluiten, terwijl wij de zaden daarvan in ons lichaam meedragen. Maar overdag, wanneer wij om ons heen kunnen kijken, zijn wij toch niet zo in gevaar; ja, er is een pijl die ook overdag schiet en toch ongezien vliegt; er is een verwoesting die ’s middags om zich heen grijpt, wanneer wij wakker zijn en al onze vrienden om ons heen hebben; zelfs dan kunnen wij onszelf niet beveiligen, noch kunnen zij ons beveiligen. Het was overdag dat die pestilentie verspilde die gezonden was om David te kastijden voor het tellen van het volk, ter gelegenheid waarvan sommigen denken dat deze psalm werd geschreven. Maar, (2.) Hier is grote veiligheid beloofd aan gelovigen in het midden van dit gevaar: “Gij zult niet vrezen. God zal u door zijn genade bewaren voor verontrustende wantrouwende vrees (die vrees die kwelling heeft) te midden van de grootste gevaren. Wijsheid zal u behoeden voor oorzakelijke vrees, en geloof zal u behoeden voor buitensporige vrees. Gij zult de pijl niet vrezen, omdat gij weet dat hij u weliswaar kan treffen, maar u geen kwaad kan doen; indien hij het natuurlijke leven wegneemt, zal hij toch het geestelijke leven zo verre van schade berokkenen, dat hij de volmaaktheid daarvan zal zijn. Een gelovige behoeft geen pijl te vrezen, en moet daarom ook geen pijl vrezen, want de punt is eraf, het gif is eruit. O dood, waar is uw angel? Het is ook onder goddelijke leiding, en zal raken waar God het aanwijst en niet anders. Elke kogel heeft zijn opdracht. Wat onze hemelse Vaders wil geschiedt, geschiedt; en wij hebben geen reden om daarvoor bevreesd te zijn.4. Dat zij in gewone rampen behouden zullen worden, op een onderscheidende wijze (v. 7): “Wanneer de dood in triomf rijdt, en ziekten woeden, zodat duizenden en tienduizenden vallen, vallen door ziekte, of vallen door het zwaard in de strijd, vallen aan uw zijde, aan uw rechterhand, en de aanblik van hun val is genoeg om u angst aan te jagen, en als zij vallen door de pest, kan hun vallen zo dicht bij u waarschijnlijk u besmetten, toch zal het niet dicht bij u komen, de dood zal niet, de vrees voor de dood zal niet.Zij die hun reinheid bewaren in tijden van algemene corruptie, kunnen God vertrouwen met hun veiligheid in tijden van algemene verlatenheid. Wanneer menigten om ons heen sterven, moeten wij weliswaar wakker geschud worden om ons voor te bereiden op onze eigen dood, maar wij moeten ons niet met verbazing laten beangstigen, noch ons onderwerpen aan slavernij, zoals velen hun leven lang doen, door vrees voor de dood, Hebr. 2:15 . De besprenkeling met bloed stelde de eerstgeborenen van Israël veilig toen er duizenden vielen. Neen, aan Gods volk is beloofd, dat zij de voldoening zullen hebben, niet alleen Gods beloften aan hen vervuld te zien, maar ook zijn dreigementen vervuld te zien worden tegen hen, die hen haten (v. 8): Alleen met uw ogen zult gij de rechtvaardige beloning der goddelozen aanschouwen en zien, hetgeen misschien verwijst naar de vernietiging van de eerstgeborenen van Egypte door de pestilentie, die zowel de straf van de onderdrukkers als de uitbreiding van de onderdrukten was; dit zag Israël toen zij zichzelf ongedeerd, onaangeroerd zagen. Zoals het de verdoemenis van de zondaars zal verzwaren, dat zij met hun ogen de beloning van de rechtvaardigen zullen aanschouwen en zien (Lu. 13:28 ), zo zal het de zaligheid van de heiligen vergroten, dat zij met hun ogen de ondergang van de goddelozen zullen aanschouwen en zien, Jes. 66:24 ; Ps. 58:10 .
Verzen 9-16
Hier zijn meer beloften van dezelfde strekking als die in de voorgaande verzen, en zij zijn buitengewoon groot en kostbaar, en zeker voor al het zaad.I. De psalmist verzekert de gelovigen van goddelijke bescherming, vanuit zijn eigen ervaring; en dat wat hij zegt is het woord van God, en waar wij op mogen vertrouwen. Let op, 1. Het karakter van hen die het voordeel en de troost van deze beloften zullen hebben; het is veel hetzelfde als dat, v. 1. Zij zijn het die de Allerhoogste tot hun woning maken (vs. 9), die voortdurend bij God zijn en in Hem rusten, die van Zijn Naam zowel hun tempel als hun sterke toren maken, die in de liefde wonen en zo in God wonen. Het is onze plicht om thuis te zijn in God, onze keuze voor Hem te maken, en dan ons leven in Hem te leven als onze woonplaats, met Hem te converseren, ons in Hem te verlustigen en van Hem afhankelijk te zijn; en dan zal het ons voorrecht zijn om thuis te zijn in God; wij zullen welkom zijn bij Hem als een man in zijn eigen woning, zonder enige verhindering, belemmering of hinder van de aanhoudingen van de wet of het rumoer van het geweten; ook dan zullen wij veilig zijn in Hem, in volmaakte vrede bewaard worden, Jes. 26:3 . Om ons aan te moedigen de Here tot onze woonplaats te maken, en te hopen op veiligheid en voldoening in Hem, geeft de psalmist ons de troost te kennen die hij had door dit te doen: “Hij, die Gij tot uw woning hebt gemaakt, is mijn toevlucht; en ik heb Hem vast en getrouw bevonden, en in Hem is plaats genoeg en beschutting genoeg, zowel voor u als voor mij. In het huis mijns vaders zijn vele woningen, de een behoeft de ander niet te verdringen, veel minder een ander te verdringen. 2. De beloften die zeker zijn voor allen die op deze wijze de Allerhoogste tot hun woning hebben gemaakt. (1.) Dat, wat hen ook overkomt, niets hen zal schaden (v. 10): “Geen kwaad zal u overkomen; al overkomt u rampspoed of kwelling, toch zal er geen echt kwaad in zijn, want het zal voortkomen uit de liefde Gods en geheiligd zijn; het zal niet komen tot uw kwaad, maar tot uw goed; en al is het op het ogenblik niet vreugdevol, maar smartelijk, toch zal het op het einde zo goed opbrengen, dat gij zelf zult erkennen, dat u geen kwaad overkomen is. Het is niet een kwaad, een enig kwaad, maar er is een mengsel van goed in en een voortbrengsel van goed door. Neen, niet alleen uw persoon, maar ook uw woning zal onder de goddelijke bescherming worden genomen: Daar zal geen plaag komen, niets zal u of de uwen schade berokkenen. Nihil accidere bono viro mali potestGeen kwaad kan een goed mens overkomen. Seneca De Providentia. (2.) Dat de engelen des lichts hun dienstbaar zullen zijn, verzen 11 en 12. Dit is een kostbare belofte, die zowel tot eer als tot troost van de heiligen strekt, en zij is nooit slechter geworden omdat zij door de duivel in de verzoeking van Christus werd aangehaald en misbruikt, Mt. 4:6 . Let op, de opdracht die aan de engelen gegeven wordt betreffende de heiligen. Hij die de Heer van de engelen is, die hen hun wezen gaf en hen wetten geeft, van wie zij zijn en wie zij gemaakt zijn om te dienen, Hij zal zijn engelen de opdracht geven over u te waken, niet alleen over de kerk in het algemeen, maar over iedere gelovige in het bijzonder. De engelen houden zich aan de last van de Here, hun God; en dit is de last die zij van Hem ontvangen. Het geeft de grote zorg aan die God over de heiligen heeft, in die zin dat de engelen zelf met hen belast zijn, en voor hen werken. De last is u te bewaren op al uw wegen; hier is een beperking van de belofte: Zij zullen u bewaren op uw wegen, dat wil zeggen, “zolang gij op de weg van uw plicht blijft; wie van die weg afwijkt, onttrekt zich aan Gods bescherming. Dit woord liet de duivel weg toen hij de belofte aanhaalde om een verzoeking af te dwingen, wetende hoeveel het tegen hem uitmaakte. Maar let op de reikwijdte van de belofte; zij is om u op al uw wegen te bewaren: zelfs waar er geen schijnbaar gevaar is, hebben wij haar toch nodig, en waar er het meest dreigende gevaar is, zullen wij haar hebben. Waar de heiligen ook heengaan, de engelen zijn met hen belast, zoals de dienaren met de kinderen. De zorg die de engelen voor de heiligen hebben, komt overeen met deze opdracht: Zij zullen u in hun handen dragen, hetgeen zowel hun grote bekwaamheid als hun grote genegenheid aanduidt. Zij zijn in staat de heiligen buiten het bereik van het gevaar te dragen, en zij doen dit met alle tederheid en genegenheid waarmee de voedster het kleine kind in haar armen draagt; het spreekt ons hulpeloos en hen behulpzaam. Zij zijn neerbuigend in hun bedieningen; zij bewaren de voeten der heiligen, opdat zij die niet stoten tegen een steen, opdat zij niet struikelen en vallen in zonde en in moeilijkheden. Dat de machten der duisternis door hen zullen worden overwonnen (v. 13): Gij zult op de leeuw en de adder trappen. De duivel wordt een brullende leeuw genoemd, de oude slang, de rode draak; zodat de apostel naar deze belofte schijnt te verwijzen in dat (Rom. 16:20 ): De God des vredes zal Satan onder uw voeten vertreden. Christus heeft de kop van de slang gebroken, onze geestelijke vijanden bedorven (Kol. 2:15 ), en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars; want Christus roept ons, zoals Jozua de aanvoerders van Israël riep, om te komen en onze voeten te zetten op de nekken van overwonnen vijanden. Sommigen menen dat deze belofte haar volle vervulling vond in Christus en de wonderbare macht die Hij had over de hele schepping, door zieken te genezen, duivelen uit te drijven en in het bijzonder door Zijn discipelen op te dragen slangen op te nemen, Mc. 16, 18 . Het kan worden toegepast op die zorg van de goddelijke Voorzienigheid waardoor wij bewaard worden voor verderfelijke schadelijke schepselen (het wild gedierte des velds zal met u in vrede zijn, Job. 5:23 ); ja, en wij hebben manieren en middelen om hen te temmen, Jam. 3:7. II. Hij laat God zelf woorden van troost tot de heiligen spreken, en de barmhartigheid verklaren die Hij voor hen in petto had, verzen 14-16. Sommigen maken dit tot de engelen als de reden van de opdracht die hen wordt gegeven betreffende de heiligen, alsof Hij had gezegd: “Zorg voor hen, want zij zijn Mij dierbaar, en Ik heb een tedere zorg voor hen. En nu, zoals eerder, moeten wij opmerken,1. Aan wie deze beloften toebehoren; zij worden beschreven door drie karakters:(1.) Zij zijn degenen die Gods naam kennen. Zijn natuur kunnen wij niet ten volle kennen; maar door Zijn naam heeft Hij Zichzelf bekend gemaakt, en daarmee moeten wij ons vertrouwd maken. (2) Zij zijn degenen die hun liefde op Hem hebben gevestigd; en zij die Hem juist kennen, zullen Hem liefhebben, zullen hun liefde op Hem plaatsen als het enige geschikte voorwerp ervan, zullen hun liefde jegens Hem met welgevallen en uitbreiding uitleven, en zullen hun liefde op Hem vestigen met een voornemen om die nooit naar enige rivaal te verplaatsen. (3.) Zij zijn zodanig dat zij Hem aanroepen, dat zij door gebed een voortdurende correspondentie met Hem onderhouden, en zich in elk moeilijk geval tot Hem wenden.2. Wat de beloften zijn die God aan de heiligen doet. (1.) Dat Hij hen, te zijner tijd, uit de moeilijkheden zal verlossen: Ik zal hem verlossen (v. 14 en nog eens v. 15), wat duidt op een dubbele verlossing, levend en stervend, een verlossing in moeite en een verlossing uit de moeite. Als God de mate en het voortduren van onze moeilijkheden verhoudt tot onze kracht, als Hij ons ervan weerhoudt Hem in onze moeilijkheden te beledigen, en onze dood tot ons ontslag maakt, ten slotte, van al onze moeilijkheden, dan is deze belofte vervuld. Zie Ps. 34:19 ; 2 Tim. 3:11 2 Tim. 4:18 . (2.) Dat Hij intussen met hen zal zijn in moeilijkheden, vs. 15. Hij zal hun genadig bezoeken door Zijn woord en Geest, en met hen converseren, hun deel op zich nemen, hen steunen en troosten, en hun kwellingen voor hen heiligen, hetgeen het zekerste teken zal zijn van Zijn aanwezigheid bij hen in hun benauwdheden. (3.) Dat Hij hierin hun gebeden zal verhoren: Hij zal Mij aanroepen; Ik zal op hem den geest des gebeds uitstorten, en dan zal Ik antwoorden, antwoorden door beloften (Ps. 85:8 ), antwoorden door voorzienigheden, die tijdig verlichting brengen, en antwoorden door genaden, die hen versterken met kracht in hun zielen (Ps. 138:3 ); zo beantwoordde Hij Paulus met genade genoeg, 2Ko. 12:9 . (4) Dat Hij hen zal verheffen en waardig maken: Ik zal hem op een hoge plaats zetten, buiten het bereik der benauwdheid, boven het stormachtige gebied, op een rots boven de golven, Jes. 33:16 . Zij zullen door Gods genade in staat worden gesteld om met een heilige verachting en onverschilligheid neer te zien op de dingen van deze wereld, om met een heilige eerzucht en bezorgdheid op te zien naar de dingen van de andere wereld; en dan worden zij op een hoge plaats gezet. Ik zal hem eren; waarlijk eervol zijn zij, die God eert door hen in een verbond en gemeenschap met Zich te nemen en hen te ontwerpen voor Zijn koninkrijk en heerlijkheid, Joh. 12:26 . (5.) Dat zij in deze wereld een voldoende mate van leven zullen hebben (v. 16): Met lengte van dagen zal Ik hem voldoen; dat is: Zij zullen lang genoeg leven; zij zullen in deze wereld blijven totdat zij het werk gedaan hebben waarvoor zij in deze wereld gezonden zijn en gereed zijn voor de hemel, en dat is lang genoeg. Wie zou een dag langer willen leven dan God werk te doen heeft, hetzij door hem, hetzij over hem? Zij zullen het lang genoeg vinden, want God zal hen door Zijn genade van de wereld losweken en hen bereid maken haar te verlaten. Een mens kan jong sterven, en toch vol van dagen, verzadigd dierums tevreden met het leven. Een goddeloos werelds mens is niet tevreden, nee, niet met een lang leven; hij roept nog steeds: Geef, geef. Maar hij, die zijn schat en hart in een andere wereld heeft, heeft spoedig genoeg van dit; hij zou niet altijd willen leven. (6.) Dat zij een eeuwig leven zullen hebben in de andere wereld. Dit bekroont de zaligheid: Ik zal hem mijn heil tonen, hem de Messias tonen (zo sommigen); de goede oude Simeon was dan tevreden met een lang leven toen hij kon zeggen: Mijn ogen hebben uw heil gezien, noch was er een grotere vreugde voor de oudtestamentische heiligen dan Christus’ dag te zien, hoewel op een afstand. Waarschijnlijker is dat het woord verwijst naar het betere land, d.w.z. het hemelse, waarnaar de aartsvaders verlangden en zochten: Hij zal hem dat tonen, hem in die gezegende staat brengen, waarvan de gelukzaligheid zo bestaat in het zien van aangezicht tot aangezicht, dat wij hier door een donker glas zien; en intussen zal Hij hem er een vooruitzicht op geven. Sommigen menen dat al deze beloften in de eerste plaats op Christus wijzen, en hun vervulling vonden in Zijn opstanding en verhoging.