Op 30 januari 1933 benoemde president Paul von Hindenburg Hitler tot rijkskanselier van Duitsland. Deze gebeurtenis staat bekend als de Machtergreifung (machtsovername). In de daaropvolgende maanden gebruikte de nazi-partij een proces dat Gleichschaltung (coördinatie) werd genoemd, om snel alle aspecten van het leven onder controle van de partij te brengen. Alle burgerorganisaties, met inbegrip van landbouwgroepen, vrijwilligersorganisaties en sportclubs, werden vervangen door nazi-sympathisanten of partijleden. Tegen juni 1933 waren vrijwel de enige organisaties die niet door de NSDAP werden gecontroleerd, het leger en de kerken. Tegen 1939 was partijlidmaatschap verplicht voor alle ambtenaren. Hitler regeerde Duitsland autocratisch door het Führerprinzip (leidersprincipe) te hanteren, dat absolute gehoorzaamheid eiste van alle ondergeschikten. Hij zag de regeringsstructuur als een piramide, met zichzelf – de onfeilbare leider – aan de top. De rang in de partij werd niet bepaald door verkiezingen; posities werden ingenomen door benoeming door hoger geplaatsten. De nazi-partij gebruikte propaganda om een cultus van persoonlijkheid rond Hitler te ontwikkelen.
Topambtenaren rapporteerden aan Hitler en volgden zijn beleid, maar zij hadden aanzienlijke autonomie. Van ambtenaren werd verwacht dat zij “naar de Führer toe werkten” – het initiatief namen tot het bevorderen van beleid en acties in overeenstemming met zijn wensen en de doelstellingen van de nazi-partij, zonder dat Hitler betrokken hoefde te zijn bij het dagelijks bestuur van het land. Hij stelde het nemen van beslissingen vaak uit, vermeed duidelijke delegatie en stond toe dat ondergeschikten elkaar beconcurreerden, vooral in de vooroorlogse jaren. De regering was geen gecoördineerd, samenwerkend lichaam, maar eerder een ongeorganiseerde verzameling van facties geleid door leden van de partij-elite die worstelden om macht te vergaren en de gunst van de Führer te winnen.
Het regeringssysteem werd gevormd waarbij vooraanstaande nazi-ambtenaren gedwongen werden Hitler’s toespraken, opmerkingen en geschriften over regeringsbeleid te interpreteren en om te zetten in programma’s en wetgeving. Hitler gaf gewoonlijk geen schriftelijke bevelen; in plaats daarvan gaf hij ze mondeling, of liet hij ze overbrengen via zijn naaste medewerker, Martin Bormann. Hij vertrouwde Bormann zijn papierwerk, afspraken en persoonlijke financiën toe; Bormann gebruikte zijn positie om de stroom van informatie en toegang tot Hitler te controleren. Hitlers kabinet kwam na 1938 nooit meer bijeen, en hij ontmoedigde zijn ministers om onafhankelijk te vergaderen.
Hitlers leiderschapsstijl was om tegenstrijdige bevelen te geven aan zijn ondergeschikten en hen in posities te plaatsen waar hun taken en verantwoordelijkheden die van anderen overlapten, om “de sterkste de baan te geven”. Op deze manier voedde Hitler wantrouwen, concurrentie en onderlinge strijd tussen zijn ondergeschikten om zijn eigen macht te consolideren en te maximaliseren.
Dit proces maakte het voor meer gewetenloze en ambitieuze nazi’s mogelijk om weg te komen met het implementeren van de meer radicale en extreme elementen van Hitler’s ideologie, zoals het antisemitisme, en daarmee politiek voordeel te behalen. Het werd beschermd door de effectieve propagandamachine van Joseph Goebbels, die Hitler afschilderde als een heldhaftig en onfeilbaar leider. Verder werd de regering afgeschilderd als een toegewijde, plichtsgetrouwe en efficiënte eenheid. Door middel van opeenvolgende Reichsstatthalter decreten, werden de Duitse staten effectief vervangen door nazi-provincies genaamd Gaue.
Na juni 1941, toen de Tweede Wereldoorlog vorderde, raakte Hitler in beslag genomen door militaire zaken en bracht het grootste deel van zijn tijd door in zijn militaire hoofdkwartier aan het oostelijk front. Hierdoor vertrouwde Hitler meer en meer op Bormann om de binnenlandse politiek van het land te behartigen. Op 12 april 1943 benoemde Hitler Bormann officieel tot persoonlijk secretaris van de Führer. Tegen die tijd had Bormann de facto de controle over alle binnenlandse aangelegenheden, en deze nieuwe benoeming gaf hem de bevoegdheid om op te treden in een officiële hoedanigheid in elke aangelegenheid.
De historische opinie is verdeeld tussen “intentionalisten” die geloven dat Hitler dit systeem creëerde als de enige manier om zowel de totale loyaliteit en toewijding van zijn aanhangers te verzekeren, als de onmogelijkheid van een samenzwering; en de “structuralisten” die geloven dat het systeem vanzelf evolueerde, en een beperking was van Hitler’s totalitaire macht.
De organisatie van de nazi-staat was als volgt: