In 1862 deed U.S. Surgeon General William Hammond een oproep aan medische veldofficieren in het leger van de Unie: Stuur alle specimens van morbide anatomie die waardevol kunnen zijn voor de militaire geneeskunde en chirurgie. Het lijkt misschien een vreemd verzoek, maar de medische professie zat midden in een verandering – van een systeem gebaseerd op traditie naar een systeem gebaseerd op bewijs.
“Als er een oorlog is, zijn er evolutionaire veranderingen, niet per se revolutionaire veranderingen,” zegt Jeff Reznick, een historicus bij de National Library of Medicine in Bethesda, Maryland. De geneeskunde in de Verenigde Staten heeft tijdens de Burgeroorlog een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Vóór de oorlog vormde de humorale theorie – waarbij een onevenwicht tussen de “gassen” van het lichaam ziekte veroorzaakte – nog steeds de basis van de medische praktijk. Het idee van een kiem was nog niet eens bij artsen bekend. Meer dan 12.000 artsen dienden tijdens de Burgeroorlog aan beide zijden. Samen behandelden ze miljoenen patiënten, en soms moesten ze creatief zijn en afwijken van de leer van de klassieke artsen.
“De echte blijvende impact was de verandering in mentaliteit van zowel artsen als de mensen die ze behandelden,” zegt NLM historicus Ken Koyle. Koyle en Reznick schrijven deze week in het New England Journal of Medicine dat de oorlog deze blijvende mentaliteitsveranderingen teweegbracht die het Amerikaanse medische beroep voorgoed veranderden:
Early Field Medics
Toen Hammond in 1862 generaal-chirurg werd van het leger van de Unie, schudde hij de zaken door elkaar. Aan het begin van de oorlog waren de vereisten om legerarts of -chirurg te worden op zijn best minimaal. Hammond stelde een verplichte opleiding in volksgezondheid, hygiëne en chirurgie in voor alle medische officieren van het leger van de Unie. Zijn oproep voor specimens leverde ook een leerboek op met casestudies om na de oorlog artsen op te leiden. (Vandaag de dag is de collectie lichaamsdelen, vloeistoffen, aantekeningen en beelddia’s ondergebracht in het National Museum of Health and Medicine in Maryland.)
De term “gevechtsarts” bestond niet tijdens de Burgeroorlog of decennia daarna. In plaats daarvan werden dienstplichtige mannen uit de gelederen gehaald om als “hospitaalsteward” te dienen. Hoewel deze mannen een eerste-hulp opleiding kregen, was er eigenlijk maar één vereiste: “Ze moesten doktersnota’s kunnen lezen’, zegt Reznick. Naarmate het aantal slachtoffers toenam, namen de verplegers en verpleegsters meer verantwoordelijkheden op zich, met name het triëren van patiënten – noteren wie behandeld moest worden en wie kon wachten. Sommigen kregen zelfs een meer formele spoedcursus in geneeskunde.