Verschillende soorten vragen in het Engels
Er zijn vele soorten vragen die de Engelse taal kent. Een zin die een vraag stelt, staat bekend als een interrogatieve zin. Maar elke vragende zin is niet hetzelfde. Hier zijn de verschillende soorten vragen in het Engels.
Ja/Nee vragen
Dit is de eenvoudigste soort vraag in de Engelse taal. Dit soort vragen verwacht een antwoord in de vorm van Ja of Nee. Hoewel ze soms vergezeld kunnen gaan van een reden, maar niet altijd.
Voorbeeld:
Kan ik een glas water krijgen?
Wil je mango’s?
Hoorde je wat ik zei?
Keuzetoets
Dit soort vragen vraagt de andere persoon te kiezen tussen twee of meer opties, die hem worden voorgelegd. Deze opties worden met elkaar verbonden door middel van het voegwoord OF.
Voorbeeld:
Wil je chocolade of boterscotch?
Wie vind je leuker, Harry of Ron of Hermelien?
Wat heb je liever, honden of katten?
‘Wh’-vragen
Dit zijn vragen die beginnen met de woorden waar ‘Wh’ in voorkomt. Zulke woorden zijn: Waarom, wanneer, waar, wat, wie, wiens, welke
Voorbeeld:
Wat is je naam?
Wanneer begint de film?
Wiens boek is dit?
Er zijn andere vragen die niet met ‘Wh’ beginnen, maar wel in deze categorie vallen. Dit zijn de ‘hoe’ vragen.
Hoe gaat het?
Hoe duur is dat overhemd?
Indirecte vragen
Deze worden ook wel ingebedde vragen genoemd. Ze worden niet rechtstreeks gesteld, maar zijn ingebed in een andere zin of vraag. Het zijn ofwel beleefde vragen ofwel gerapporteerde spraak.
Voorbeeld:
Kunt u mij vertellen of de volgende trein op schema rijdt? (indirect)
Ligt de volgende trein op schema? (Direct)
Ik vroeg me af of ik een stukje van de taart mag? (
Mag ik een stukje van de taart? (Weet u waar ik een waterfilter kan vinden? (Indirect)
Waar kan ik een waterfilter vinden? (Direct)
Rhetorische vragen
Dit zijn zulke vragen die geen antwoord verwachten en gebruikt worden voor expressie of stilistische doeleinden. Dergelijke vragen zijn meestal uitingen of reacties. Daarom worden ze meestal met een uitroepteken in plaats van een vraagteken geschreven.
Voorbeeld:
Meen je dat echt?
Wat! Ik heb de baan echt gekregen?
Meisje- Ik denk dat ik de vergadering vandaag moet afzeggen?
Boy- Wat? Maar alles is gepland.
Werkblad Begrijpen van de vier soorten vragen
Gebruik de verschillende woorden om ja/nee vragen te vormen:
Jij, Delhi, van, bent
- Van Delhi, ben jij dat?
- U komt uit Delhi?
- U komt uit Delhi?
Goed antwoord Komt u uit Delhi?
Ze, hebben, paarden
- Ze, hebben, paarden?
- Hebben, ze, paarden?
- Hebben, hebben, zij, paarden?
Goed antwoord Hebben, zij, paarden?
Vorm Wh/how vragen:
Diner, is, wat, voor
- Wat, eten, is voor?
- Wat, eten, is voor?
- Wat, eten, is voor?
- Wat, eten, is voor?
Wat eten we?
Spellen, naam, je, je, doet, hoe
- Hoe spel je je naam?
- Hoe spel je je naam?
- Hoe spel je je naam?
Goed antwoord Hoe spel je je naam?
Verander deze directe vragen in indirecte vragen:
- Wat bedoel je daar mee?
- Wat bedoel je daar mee, zeg het me?
- Wat bedoel je daar mee, zeg het me?
- Wat bedoel je daarmee, zeg het me?
Goed antwoord Zeg me, wat bedoel je daarmee?
- Wat zijn je plannen?
- Wil je je plannen weten?
- Ik zou graag willen weten wat je plannen zijn?
- Welke plannen heb je?
Goed antwoord Ik zou graag willen weten wat je plannen zijn?
Welke van deze vragen zijn retorische vragen?
A1. a. Hoe gaat het? b. Tuurlijk, waarom niet? (Juist antwoord)
A2. a. Ben je verdrietig? b. Neem je me in de maling? (Juist antwoord)
A3. a. Is er iets wat ik kan doen? b. Waar ben je mijn hele leven geweest? (Juiste antwoord)