Tachtigjarige Oorlog, (1568-1648), de onafhankelijkheidsoorlog van de Nederlanden ten opzichte van Spanje, die leidde tot de scheiding van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden en tot de vorming van de Verenigde Nederlanden (de Republiek der Nederlanden). De eerste fase van de oorlog begon met twee mislukte invallen in de provincies door huurlingenlegers onder prins Willem I van Oranje (1568 en 1572) en invallen in het buitenland door de Geuzen, de ongeregelde Nederlandse land- en zeestrijdkrachten. Tegen het einde van 1573 hadden de Geuzen de provincies Holland en Zeeland veroverd, bekeerd tot het calvinisme, en beveiligd tegen Spaanse aanvallen. In 1576 sloten de andere provincies zich bij de opstand aan en werd een algemene unie gevormd.
In 1579 werd de unie fataal verzwakt door de uitwijking van de rooms-katholieke Waalse provincies. In 1588 hadden de Spanjaarden, onder leiding van Alessandro Farnese (de hertog van Parma), de zuidelijke Nederlanden heroverd en stonden zij klaar om de ontluikende Nederlandse Republiek in het noorden een doodsteek toe te brengen. Spanje’s gelijktijdige ondernemingen tegen Engeland en Frankrijk in deze tijd stelden de republiek echter in staat een tegenoffensief te beginnen. Door het Twaalfjarig Bestand, begonnen in 1609, werden de Nederlandse grenzen veiliggesteld.
De gevechten werden hervat in 1621 en maakten deel uit van de algemene Dertigjarige Oorlog. Na 1625 keerden de Nederlanders, onder prins Frederik Hendrik van Oranje, een vroege trend van Spaanse successen om en behaalden belangrijke overwinningen. De Frans-Nederlandse alliantie van 1635 leidde tot de Franse verovering van de Waalse provincies en een aanhoudende Franse opmars in Vlaanderen. De republiek en Spanje, bevreesd voor de groeiende macht van Frankrijk, sloten in 1648 een afzonderlijke vrede waarbij Spanje eindelijk de Nederlandse onafhankelijkheid erkende.