Telefonische scatofilie (soms aangeduid als telefonische scatologia en telephonicophilia) is een parafilie die bestaat uit openlijke of heimelijke herhaalde telefoongesprekken met seksuele en/of obscene inhoud naar een nietsvermoedend slachtoffer. Het gedrag is ook bekend om zijn hoge associatie met andere parafiele stoornissen zoals voyeurisme en exhibitionisme. De seksuoloog professor John Money definieerde het als “misleiding en list bij het lokken of bedreigen van een telefoonrespondent, bekend of onbekend, met het luisteren naar en het voeren van persoonlijk expliciete gesprekken van seksuele aard”. Het is ook vermeldenswaard dat, net als bij sommige andere parafilieën (zoals exhibitionisme, voyeurisme), het niet de handeling zelf is die afwijkend is, maar dat het een interpersoonlijke overtreding betreft waarbij een niet-instemmend slachtoffer betrokken is.
Telefonische scatofilie wordt momenteel vermeld als een “andere gespecificeerde parafiele stoornis” in het Diagnostic and Statistical Manual (DSM-5) van de American Psychiatric Association. Van parafilieën die in deze sectie van de DSM-5 worden vermeld, wordt gezegd dat ze veel minder vaak voorkomen dan de parafilieën die afzonderlijk worden vermeld, maar er is opgemerkt dat telefoonscatofilie op een veel grotere schaal en in veel grotere omvang voorkomt dan andere parafilieën (bijv. necrofilie, zoöfilie, klismafilie) in deze categorie. Er zijn zeker onderzoeken die suggereren dat relatief grote aantallen vrouwen obscene telefoontjes hebben ontvangen, hoewel het theoretisch mogelijk is dat slechts één telefoonscatofiel honderden (zo niet duizenden) telefoontjes pleegt naar verschillende vrouwen. Bijna alle telefonische scatofielen zijn mannen.
Het prevalentiecijfer van telefonische scatofilie is onbekend. Een Canadees onderzoek meldde dat 6 procent van de mannelijke studenten en 14 procent van de betaalde mannelijke vrijwilligers toegaven obscene telefoontjes te hebben gepleegd. Het meeste onderzoek is echter gebaseerd op case studies of enquêtes onder parafiliepatiënten. Zo meldden Dr. Gene Abel en collega’s in een onderzoek onder 561 niet-gevangen parafilielijders dat 19 mannen in de steekproef (3,3 procent) zeiden dat ze zich hadden beziggehouden met telefonische scatologia. In een ander onderzoek onder 443 niet-gevangen parafiliepatiënten, geleid door Dr. John Bradford, meldden de auteurs dat 37 mannen in de steekproef (8,3 procent) zich bezighielden met telefonische scatalogie. Dr. Marilyn Price en collega’s onderzochten een poliklinische steekproef van 206 mannen met parafilieën en parafilie-gerelateerde stoornissen en meldden dat 20 mannen in hun steekproef (9,7 procent) een levenslange diagnose van telefonische scatolofilie hadden. Deze studie rapporteerde dat er een significante comorbiditeit was tussen telefoonscatologia en dwangmatige masturbatie, voyeurisme, telefoonseksafhankelijkheid, en exhibitionisme. Vergeleken met andere parafilielijders, hadden telefoonscatolofielen een groter aantal levenslange parafilieën. Vergelijkbare bevindingen zijn ook gerapporteerd in andere studies. Professor Ord Matek suggereert dat de methoden die geassocieerd worden met zowel telefoonscatofilie als parafilieën zoals exhibitionisme de pogingen van de persoon tonen om agressie te uiten, macht en controle te tonen, en om erkenning te krijgen. In tegenstelling tot exhibitionisten willen telefoonscatofielen echter meestal volledige anonimiteit.
In 1975 ontwikkelde Dr. B.T. Mead een eerste typologie van obscene bellers, bestaande uit drie typen:
* Type 1: Deze omvatten telefoonbellers die onmiddellijk vloeken en/of obscene voorstellen doen, en zijn meestal adolescenten.
* Type 2: hiertoe behoren de bellers die worden omschreven als “onbetamelijke verleiders”, die zich eerst vleiend opstellen (door te zeggen dat ze gemeenschappelijke vrienden hebben) voordat ze offensiever worden.
* Type 3: hiertoe behoren de bellers die worden omschreven als “bedriegers”, die een list gebruiken (bijv, doen alsof ze een onderzoek uitvoeren) om persoonlijke zaken te bespreken. Dit leidt uiteindelijk tot obscene en seksuele suggesties.
Professor Ord Matek beweert dat er een vierde type obscene telefoonbeller is. Dit zijn mannen die telefonische crisislijnen bellen om hulp te vragen aan vrouwelijke vrijwilligers, over seksueel getint materiaal praten, en masturberen terwijl ze met de vrouw aan de andere kant van de telefoon praten. Professor Matek meldde ook dat de meest voorkomende kenmerken van obscene telefoonoproepers een laag gevoel van eigenwaarde en woede jegens vrouwen waren. Andere gerapporteerde associaties waren hersenbeschadiging, mentale retardatie, intoxicatie, en psychose.
Er zijn een aantal theorieën over hoe telefoon scatofilie zich ontwikkelt. Kurt Freund, de overleden Tsjechisch-Canadese seksuoloog, schreef talrijke verhandelingen waarin hij beweerde dat gedragingen zoals telefoonscatofilie veroorzaakt worden door “baltsstoornissen”. Volgens Freund, bestaat een normale verkering uit vier fasen: (i) het vinden van een partner, (ii) pre-tactiele interacties, (iii) tactiele interacties, en (iv) genitale vereniging. Freund stelde ook voor dat obsceen telefoneren een verstoring is van de tweede fase van de baltsstoornis. Op vergelijkbare wijze stelde professor John Money de “liefdeskaart-theorie” voor, die suggereert dat parafilisch gedrag optreedt wanneer zich een abnormale liefdeskaart ontwikkelt die interfereert met het vermogen om deel te nemen aan liefdevolle geslachtsgemeenschap. In dit model wordt telefoonscatologia geclassificeerd als een allurement parafilie waarbij de voorbereidende of baltsfase voorafgaand aan de genitale geslachtsgemeenschap betrokken is. Hoewel deze modellen veel gevallen van telefoonscatofilie beschrijven, is er enig empirisch bewijs dat sommige obscene telefoonbellers normaal baltsgedrag vertonen.