Eriba-Adad II regeerde slechts twee jaar, en bleef in die tijd campagne voeren tegen de Arameeërs en de neo-Hittieten voordat hij werd afgezet door zijn oudere oom Shamshi-Adad IV (1053-1050 v.Chr.) die een onbewogen regeerperiode schijnt te hebben gehad. Ashurnasirpal I (1049-1031 v. Chr.) volgde hem op, en tijdens zijn regering bleef hij eindeloos campagne voeren tegen de Arameeërs in het westen. Assyrië werd in deze periode ook geteisterd door hongersnood. Sjalmaneser II (1030-1019 v.Chr.) schijnt grondgebied in de Levant te hebben verloren aan de Arameeërs, die ook Nairi in zuidoost Klein-Azië blijken te hebben bezet, tot dan toe een Assyrische kolonie.
Asjoer-nirari IV kwam op de troon in 1018 v.Chr., veroverde de Babylonische stad Atlila op Simbar-Shipak en zette de Assyrische veldtochten tegen de Arameeërs voort. Hij werd uiteindelijk afgezet door zijn oom Assur-rabi II in 1013 v. Chr.
Tijdens de regering van Assur-rabi II (1013-972 v. Chr.) namen Aramese stammen de steden Pitru en Mutkinu in (die waren ingenomen en gekoloniseerd door Tiglath Pileser I.) Deze gebeurtenis toonde aan hoe ver Assyrië zich militair kon laten gelden als de nood aan de man kwam. De Assyrische koning viel de Arameeërs aan, drong op naar de verre Middellandse Zee en bouwde een stèle in de buurt van de berg Atalur.
Ashur-resh-ishi II (971-968 v. Chr.) naar alle waarschijnlijkheid een tamelijk bejaarde man vanwege de duur van zijn vaders regering, had een grotendeels onbewogen regeringsperiode, waarin hij zich bezighield met de verdediging van Assyriës grenzen en het uitvoeren van diverse wederopbouwprojecten binnen Assyrië.
Tiglath-Pileser II (967-936 v. Chr.) volgde hem op, en regeerde 28 jaar lang. Hij handhaafde het beleid van zijn recente voorgangers, maar schijnt een onbewogen regeerperiode te hebben gehad.
Zijn opvolger, Tukulti-Ninurta II (891-884 v. Chr.) consolideerde Assyrië’s verworvenheden en breidde uit tot in het Zagrosgebergte in het huidige Iran, waar hij de pas gearriveerde Perzen, Parthen en Meden onderwierp en ook in Centraal-Azië Minor binnendrong.
Ashurnasirpal II (883-859 v.Chr.) was een woest en meedogenloos heerser die zonder tegenstand oprukte door Aram en Kanaän (het huidige Syrië, Libanon, Jordanië en Israël) en Klein-Azië tot aan de Middellandse Zee en veroverde Aramea, Phrygië en Phoenicië en eiste van hen eerbetonen. Ashurnasirpal II onderdrukte ook opstanden onder de Meden en Perzen in het Zagrosgebergte, en verplaatste zijn hoofdstad naar de stad Kalhu (Calah/Nimrud). De paleizen, tempels en andere gebouwen die door hem werden opgetrokken, getuigen van een aanzienlijke ontwikkeling van rijkdom, wetenschap, architectuur en kunst. Hij bouwde ook een aantal nieuwe zwaar versterkte steden, zoals Imgur-Enlil (Balawat), Tushhan, Kar-Ashurnasirpal en Nibarti-Ashur. Ashurnasirpal II had ook een grote belangstelling voor plantkunde en zoölogie; hij verzamelde allerlei planten, zaden en dieren om in Assyrië tentoon te stellen.
Tiglath-Pileser III (745-727 v. Chr.), een usurpator wiens oorspronkelijke naam Pulu was, begon aan een hernieuwde periode van Assyrische expansie; Urartu, Perzië, Media, Mannea, Babylonië, Arabië, Phoenicië, Israël, Juda, Samaria, Nabatea, Chaldea, Cyprus, Moab, Edom en de Neo-Hittieten werden onderworpen, Tiglath-Pileser III werd in Babylon tot koning uitgeroepen en het Assyrische rijk strekte zich nu uit van het Kaukasusgebergte tot Arabië en van de Kaspische Zee tot Cyprus.
Uitbreiding, 911-627 v. Chr.it
Ashur-Dan II (935-912 v. Chr.) gaf leiding aan een duidelijke economische en organisatorische opleving van het wel en wee van Assyrië, en legde daarmee de basis voor het opnieuw smeden van een keizerrijk. Van hem wordt opgetekend dat hij succesvolle strafvluchten buiten de grenzen van Assyrië uitvoerde om de Aramese en andere stammen uit de regio’s rondom Assyrië in alle richtingen te verdrijven. Hij concentreerde zich op de wederopbouw van Assyrië binnen zijn natuurlijke grenzen, van Tur Abdin tot Arrapha (Kirkuk), hij bouwde regeringskantoren in alle provincies, en zorgde voor een belangrijke economische impuls door het hele land te voorzien van ploegen, wat een record graanproductie opleverde.
Shalmaneser III (858-823 v. Chr.) werd uitgedaagd door een grote alliantie van een dozijn naties, waarvan sommige vazallen waren, waaronder; Babylonië, Egypte, Elam, Perzië, Israël, Hamath, Phoenicië, de Arabieren, Arameeërs, Suteërs en Neo-Hittieten onder andere, die hen tot staan brachten in de Slag bij Qarqar. Het falen van deze alliantie verhinderde farao Osorkon II om weer een Egyptische voet aan de grond te krijgen in het Nabije Oosten.
Naar aanleiding hiervan viel Shalmaneser III Babylonië aan en reduceerde het tot vazalschap, met inbegrip van het onderwerpen van de Chaldeeuwse, Aramese en Suteeuwse stammen die er gevestigd waren. Vervolgens versloeg hij Aramea, Israël, Moab, Edom, Urartu, Fenicië, de Neo-Hittitische staten en de woestijnbewonende Arabieren van het Arabisch Schiereiland, en dwong hen allen om Assyrië eer te bewijzen.
Het is in Assyrische verslagen van het einde van de jaren 850 v. Chr., opgetekend tijdens de regering van Sjalmaneser III, dat de Arabieren en Chaldeeën voor het eerst de bladzijden van de geschreven geschiedenis betreden.
Zijn legers drongen door tot de Kaukasus, het Vanmeer en het Taurusgebergte; de Hettieten rond Carchemisj werden gedwongen tot het betalen van eerbetoon, en de koninkrijken van Hamath en Aram Damascus werden onderworpen. In 831 v. Chr. ontving hij de onderwerping van het Georgische koninkrijk Tabal. Hij consolideerde de Assyrische controle over de gebieden die door zijn voorgangers waren veroverd en aan het eind van zijn 27-jarige regering was Assyrië heer en meester over Mesopotamië, de Levant, West-Iran, Israël, Jordanië en een groot deel van Klein-Azië. Wegens ouderdom gaf hij in de laatste zes jaar van zijn heerschappij het bevel over zijn legers over aan de “Turtanu” (generaal) Dayyan-Assur.
Zijn opvolger, Shamshi-Adad V (822-811 v. Chr.) (ook bekend als Shamshi-Ramman II), erfde echter een rijk dat werd geteisterd door burgeroorlogen in Assyrië zelf. In de eerste jaren van zijn bewind woedde een ernstige strijd om de opvolging van de bejaarde Sjalmaneser III. De opstand, die in 826 v. Chr. was uitgebroken, werd geleid door Sjamsji-Adads broer Assur-danin-pal. De opstandige broer slaagde erin, volgens Shamshi-Adad’s eigen inscripties, 27 belangrijke steden aan zijn zijde te brengen, waaronder Nineve en Babylon. De opstand duurde tot 820 v. Chr. en verhinderde Assyrië zijn rijk verder uit te breiden tot het werd neergeslagen.
Later in zijn regeerperiode voerde Shamshi-Adad V met succes campagne tegen zowel Babylonië als Elam, en dwong hij de Babylonische koning Marduk-zakir-shumi I een verdrag ten gunste van Assyrië af. In 814 v. Chr. won hij de slag bij Dur-Papsukkal tegen de nieuwe Babylonische koning Murduk-balassu-iqbi, en onderwierp vervolgens de immigrantenstammen van Chaldeeërs, Arameeërs en Suteeërs die zich kort daarvoor in delen van Babylonië hadden gevestigd.
Hij werd opgevolgd door Adad-nirari III (810-782 v. Chr.), die nog maar een jongen was. Zijn moeder, de beroemde koningin Semiramis (Sjammuramat), regeerde het rijk tot 806 v. Chr. Semiramis hield het rijk bijeen en schijnt tijdens haar regeringsperiode met succes campagne te hebben gevoerd om de Perzen, Parthen en Meden te onderwerpen, hetgeen heeft geleid tot de latere Iraanse en ook Griekse mythen en legenden rond haar.
In 806 v. Chr. nam Adad-nirari III de teugels van Semiramis over. Hij viel de Levant binnen en onderwierp de Arameeërs, Feniciërs, Filistijnen, Israëlieten, Neo-Hittieten, Moabieten en Edomieten. Hij trok Damascus binnen en dwong de Aramese koning Ben-Hadad III tot eerbetoon. Vervolgens trok hij oostwaarts naar Iran en onderwierp de Perzen, Meden en de voor-Iraanse Manneërs, waarbij hij doordrong tot aan de Kaspische Zee in het noordoosten. Daarna keerde hij naar het zuiden en dwong Babylonië tot het betalen van een schatting. Zijn volgende doelwitten waren de migrerende Aramese, Chaldeeuwse en Sutu stammen, die zich hadden gevestigd in de verre zuidoostelijke hoek van Mesopotamië, die hij veroverde en tot vazalschap verlaagde. Vervolgens werden de Arabieren in de woestijnen van het Arabisch Schiereiland ten zuiden van Mesopotamië binnengevallen, overwonnen en eveneens tot eerbetoon gedwongen.
Het is uit deze algemene periode dat de Cilicisch-Indo-Anatolische term Surai (Syrië) voor het eerst in de geschiedschrijving opduikt in wat nu de Çineköy-inscriptie wordt genoemd, niet als verwijzing naar het gebied van Aramea dat nu het moderne Syrië in de Levant omvat, maar specifiek en alleen naar Assyrië zelf.
Adad-nirari III stierf voortijdig in 782 v. Chr. wat leidde tot een tijdelijke periode van stagnatie binnen het rijk. Assyrië bleef militair domineren, maar Shalmaneser IV (782 – 773 v. Chr.) schijnt zelf weinig persoonlijk gezag te hebben gehad, en een overwinning op Argishti I, koning van Urartu bij Til Barsip wordt toegeschreven aan een Assyrische generaal (Turtanu) genaamd Shamshi-ilu, die niet eens de moeite neemt zijn koning te vermelden. Shamshi-ilu behaalde ook overwinningen op de Arameeërs, Phrygiërs, Perzen en Neo-Hittieten, en opnieuw strijkt hij persoonlijk met de eer ten koste van zijn koning.
Ashur-dan III besteeg de troon in 772 v. Chr. Hij bleek een grotendeels ondoeltreffende heerser te zijn die werd belaagd door interne opstanden in de steden Ashur, Arrapkha en Guzana; en zijn persoonlijk gezag werd gecontroleerd door machtige generaals, zoals Shamshi-ilu. Hij slaagde er niet in verdere overwinningen te boeken in Babylonië, Kanaän en Aram. Zijn regering werd ook ontsierd door de pest en een onheilspellende zonsverduistering en, zoals bij zijn voorganger, werden militaire overwinningen toegeschreven aan Shamshi-ilu.
Ashur-nirari V werd koning in 754 v. Chr. Het eerste deel van zijn regering schijnt er een geweest te zijn van permanente interne revolutie, en hij schijnt zijn paleis in Nineve nauwelijks verlaten te hebben. Later in zijn regeerperiode leidde hij echter een aantal succesvolle veldtochten in Klein-Azië en de Levant. Hij werd afgezet door Tiglath-Pileser III in 745 v. Chr. en bracht een opleving in de Assyrische expansie.
Shalmaneser V (726-723 v. Chr.) consolideerde de Assyrische macht tijdens zijn korte regeerperiode en onderdrukte de Egyptische pogingen om voet aan de grond te krijgen in het nabije oosten, door Farao Shoshenq V te verslaan en uit de regio te verdrijven. In bijbelse bronnen wordt vermeld dat hij Israël veroverde en verantwoordelijk was voor de deportatie van de Tien Verloren Stammen van Israël naar Assyrië. Hij en zijn opvolger brachten ook de Samaritanen, mensen afkomstig uit Babylon, Cuthah, Ava, Sepharvaim en Hamath, en vestigden hen in de steden van Samaria ter vervanging van de Israëlieten.
Tiglath-Pileser III had het Assyrische leger gereorganiseerd tot de eerste professionele strijdmacht in de geschiedenis, hij nam ook veroverde volken op in het keizerlijke leger om als lichte infanterie te dienen, waardoor de omvang van het leger werd vergroot. Hij verbeterde het civiele bestuur van zijn rijk aanzienlijk, verminderde de invloed van tot dan toe machtige edelen, regionale gouverneurs en onderkoningen, en deporteerde lastige volkeren naar andere delen van zijn uitgestrekte rijk, waarmee hij het model zette voor alle toekomstige oude rijken. Tiglath-Pileser III introduceerde ook het Mesopotamische Oost-Aramees als de Lingua Franca van Assyrië en zijn uitgestrekte rijk, waarvan de met het Akkadisch geïnfuseerde afstammingsdialecten tot op de dag van vandaag overleven onder het moderne Assyrische christelijke volk.
Beginnend met de veldtochten van Adad-nirari II (911-892 v.Chr.) werd Assyrië opnieuw een grote mogendheid, uitgroeiend tot het grootste rijk dat de wereld ooit had gezien. De nieuwe koning onderwierp stevig de gebieden die voorheen slechts onder nominale Assyrische vazalschap stonden, veroverde en deporteerde de lastige Aramese, Neo-Hittitische en Hurrische bevolkingsgroepen in het noorden naar verre oorden. Adad-nirari II viel daarna tweemaal Shamash-mudammiq van Babylonië aan en versloeg hem, waarbij hij een groot gebied ten noorden van de Diyala rivier en de steden Hīt en Zanqu in midden Mesopotamië annexeerde. Later in zijn regering boekte hij nog meer overwinningen op koning Nabu-shuma-ukin I van Babylonië. Vervolgens veroverde hij Kadmuh en Nisibin op de Arameeërs, en stelde de Khabur-regio veilig.
In 716 v. Chr. trok Sargon II de Sinaï over en verzamelde een leger aan de grens van Egypte. Osorkon IV ontmoette de Assyrische koning persoonlijk bij de “Beek van Egypte” (waarschijnlijk el-Arish) en werd gedwongen om Sargon II eer te betonen om een invasie te voorkomen. Mannea, Cilicië, Cappadocië en Commagene werden veroverd, Urartu werd verwoest, en Babylonië, Chaldea, Aram, Phoenicië, Israël, Arabië, Cyprus en de befaamde Midas (koning van Phrygië) werden gedwongen eer te betonen. Zijn stèle is gevonden tot in het westen van Larnaca op Cyprus. Sargon II veroverde Gurgum, Milid, de Georgische staat Tabal, en alle Neo-Hittitische koninkrijken in het Taurusgebergte. Egypte, nu onder een nieuwe Nubische dynastie, probeerde opnieuw terrein te winnen in de regio door de opstand van Israël tegen het keizerrijk te steunen, maar Sargon II verpletterde de opstand opnieuw, en Piye werd verpletterd en teruggedreven over de Sinaï. Sargon II werd in 705 v. Chr. gedood tijdens een strafcampagne tegen de Cimmeriërs, en werd opgevolgd door Sennacherib.
Sargon II (722-705 v. Chr.) handhaafde het rijk en verdreef de Cimmeriërs en Scythen uit het oude Iran, waar zij de Perzen en Meden, die vazallen van Assyrië waren, waren binnengevallen en aanvielen. Deioces, koning van de Meden en Perzen, werd vervolgens gedwongen tot het betalen van schatting nadat hij een mislukte opstand tegen Assyrië had gelanceerd. Toen in 720 v. Chr. in Kanaän een opstand tegen Sargon II plaatsvond, riep koning Hanno de hulp in van Farao Osorkon IV van de 22e dynastie van Egypte. De Egyptische koning stuurde een generaal, Raia genaamd, en troepen om de naburige bondgenoot te steunen. De coalitie werd echter verslagen in de strijd bij Raphia: Raia vluchtte terug naar Egypte, Raphia en Gaza werden geplunderd en Hanno werd levend verbrand door de Assyriërs.
Sennacherib (705-681 v. Chr.), een meedogenloze heerser, versloeg de Grieken die in Cilicië voet aan de grond trachtten te krijgen, en versloeg en verdreef vervolgens de door de Nubiërs geregeerde Egyptenaren uit het Nabije Oosten, waar de nieuwe Nubische farao Taharqa opnieuw onder de Israëlieten, Judeeërs en Kanaänieten een opstand tegen Assyrië had ontketend.
Sennacherib werd gedwongen het hoofd te bieden aan een grote opstand binnen zijn rijk, dat een grote alliantie van onderworpen volken omvatte, waaronder Babyloniërs, Perzen, Meden, Chaldeeën, Elamieten, Parthen, Manneërs en Arameeërs. De voornaamste aanstichters van deze opstand waren Mushezib-Marduk van Babylonië, Achaemenes van Perzië, Khumban-umena III van Elam, en Deioces van Medië. De Slag bij Halule werd in 691 v. Chr. uitgevochten tussen Sennacherib en zijn vijanden, waarbij deze grote alliantie er niet in slaagde Sennacherib ten val te brengen. De Assyrische koning was vervolgens in staat deze naties afzonderlijk te onderwerpen, Babylon werd geplunderd en grotendeels verwoest door Sennacherib. Hij plunderde Israël, onderwierp de Samaritanen en belegerde Juda en dwong het tot het betalen van een schatting. Hij installeerde zijn eigen zoon Ashur-nadin-shumi als koning in Babylonië. Hij handhaafde de Assyrische overheersing over de Meden, Manneers en Perzen in het oosten, Klein-Azië en de zuidelijke Kaukasus in het noorden en noordwesten, en de Levant, Phoenicië en Aram in het westen.
Esarhaddon herbouwde Babylon ook volledig tijdens zijn bewind, en bracht vrede in Mesopotamië als geheel. De Babyloniërs, Egyptenaren, Elamieten, Cimmeriërs, Scythen, Perzen, Meden, Manneers, Arameeërs, Chaldeeërs, Israëlieten, Phoeniciërs en Urartiërs werden overwonnen en als vazallen beschouwd en Assyrië’s rijk werd veilig gesteld.
Sennacherib’s paleis en tuin in Nineve zijn door sommige geleerden voorgesteld als de ware locatie van de Hangende Tuinen van Babylon. Tijdens het bewind van Sennacherib werd de grote stad Nineve (die sinds ongeveer 3000 v. Chr. bestond), die aan het eind van de Bronstijd 35.000 inwoners telde, omgevormd tot de hoofdstad van Assyrië, die op haar hoogtepunt uitgroeide tot de grootste stad ter wereld in die tijd, met een bevolking van wel 150.000 mensen.
Sennacherib werd vermoord door zijn zonen (volgens de Bijbel heetten de zonen Adrammelech, Abimelech en Sharezer) in een paleisopstand, kennelijk uit wraak voor de verwoesting van Babylon, een stad die heilig was voor alle Mesopotamiërs, inclusief de Assyriërs.
De verovering door Esarhaddon betekende in feite het einde van het kortstondige Kushietenrijk. Hij legde zijn Perzische, Parthische en Medische onderdanen een zogenaamd vazallenverdrag op, waarbij hij Teispes van Perzië en Deioces van Medië dwong zich zowel aan hemzelf te onderwerpen, als bij voorbaat aan zijn gekozen opvolger, Assurbanipal. Esarhaddon stierf toen hij zich opmaakte om naar Egypte te vertrekken en daar opnieuw de Nubiërs uit te drijven, die het zuidelijke deel van het land trachtten binnen te dringen. Deze taak werd met succes volbracht door zijn opvolger, Assurbanipal.
Ashurbanipal begon zijn heerschappij met het opnieuw verslaan en verjagen van de Nubische/Koesjitische koning Taharqa, die had geprobeerd het zuidelijke deel van het door Assyriërs gecontroleerde Egypte binnen te vallen. Memphis werd geplunderd. Daarna sloeg Assurbanipal een reeks opstanden van de inheemse Egyptenaren zelf neer en installeerde Necho I als marionetten-farao, waarmee de 26e dynastie van Egypte werd ingeluid. In 664 v. Chr. deed de nieuwe Nubisch-Koesjietische koning Tantamani echter opnieuw een poging Egypte binnen te vallen. Hij werd echter op wrede wijze verpletterd, Thebe werd geplunderd en hij vluchtte naar Nubië, waarmee voor eens en voor altijd een einde kwam aan de Nubisch-Koesjitische plannen met Egypte.
Ashurbanipal bouwde enorme bibliotheken en gaf de aanzet tot de bouw van tempels en paleizen. Na het neerslaan van de Babylonische opstand, leek Ashurbanipal meester over alles wat hij overzag. In het oosten was Elam verwoest en aan de kant van Assyrië gezet, de Manneërs en de Iraanse Perzen en Meden waren vazallen. In het zuiden was Babylonië bezet, de Chaldeeën, Arabieren, Sutu’s en Nabateeërs onderworpen, het Nubische rijk vernietigd, en Egypte hulde gebracht. In het noorden waren de Scythen en Cimmeriërs overwonnen en van Assyrisch grondgebied verdreven, Urartu (Armenië), Frygië, Corduene en de Neo-Hittieten waren in vazalschap, en Lydië smeekte om Assyrische bescherming. In het westen werden Aramea (Syrië), de Phoeniciërs, Israël, Juda, Samarra en Cyprus onderworpen, en de gehelleniseerde inwoners van Carië, Cilicië, Cappadocië en Commagene betaalden Assyrië eerbetoon.
In 652 v. Chr., slechts één jaar na zijn overwinning op Phraortes, raakte zijn eigen broer Shamash-shum-ukin, de Assyrische koning van Babylon die zeventien jaar lang vreedzaam onderworpen was geweest aan zijn broer, doordrenkt van Babylonisch nationalisme en verklaarde dat Babylon en niet Nineve de zetel van het keizerrijk moest zijn. Shamash-shum-ukin vormde een machtige coalitie van vazalvolkeren die wrok koesterden tegen het onderworpen zijn aan Assyrië, waaronder Babyloniërs, Chaldeeën, Perzen, Meden, Arameeërs, Suteeërs, Arabieren, Elamieten, Scythen, Cimmeriërs, Phoeniciërs, Israëlieten en zelfs een aantal ontevreden Assyriërs. Vijf jaar lang woedde er oorlog tussen de twee broers, totdat in 648 v. Chr. Babylon werd geplunderd en Sjamasjum-oekin werd gedood. Assurbanipal voerde daarop een wrede wraakactie uit, Elam werd volledig verwoest, de Aramese, Chaldeese en Suteese stammen werden bruut gestraft, Arabië werd geplunderd en verwoest door het Assyrische leger, en de opstandige sjeiks werden ter dood gebracht. Cyrus I van Perzië (grootvader van Cyrus de Grote) werd tot onderwerping gedwongen, als onderdeel van deze verslagen alliantie.
Esarhaddon (680-669 v.Chr.) breidde Assyrië nog verder uit, voerde veldtochten tot diep in het Kaukasusgebergte in het noorden, versloeg koning Rusas II en brak daarbij Urartu volledig af. Esarhaddon voerde met succes veldtochten tot in het Kaukasusgebergte in het zuiden van Assyrië. Esarhaddon voerde met succes veldtochten om de Scythische koning Ishpakaia en de Cimmerische koning Teushpa in Klein-Azië te onderwerpen, en in het oude Iran werden de Manneërs, de Gutiërs, de Perzen en Phraortes, de koning van de Meden, onderworpen.
Phraortes, de koning van de Meden en Perzen, kwam ook in opstand tegen Assyrië, en probeerde in 653 v. Chr. Assyrië zelf aan te vallen, maar hij werd verslagen door Ashurbanipal en werd gedood. De opvolgende Medisch-Perzische koningen, Madius en Cyaxares de Grote, werden op hun beurt door Assurbanipal onderworpen en bleven zijn vazallen. Rond deze tijd bood Gyges, koning van Lydië in West Klein-Azië, zijn onderwerping aan Assurbanipal aan.
Massale allianties tegen Assyrië waren geen nieuw verschijnsel. Tijdens het Midden Assyrische Rijk (1365-1020 v.Chr.) hadden volkeren als de Hettieten, Babyloniërs, Mitanniërs/Hoerriërs, Elamieten, Phrygiërs, Kassieten, Arameeërs, Gutiërs en Kanaänieten op verschillende tijdstippen diverse coalities gevormd in vergeefse pogingen om de Assyrische macht te breken. Tijdens het Neo-Assyrische Rijk, in de regeringen van Shalmaneser III in de 9e eeuw v.Chr., Sargon II in de 8e eeuw v.Chr., en Sennacherib en Ashurbanipal in het begin van de 7e eeuw v.Chr., werden gecombineerde pogingen ondernomen om de Assyrische overheersing te breken door middel van allianties, waaronder op verschillende momenten; Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Perzen, Elamieten, Nubiërs, Meden, Chaldeeën, Feniciërs, Kanaänieten, Lydiërs, Arameeërs, Suteeërs, Israëlieten, Judeeërs, Scythen, Cimmeriërs, Manneërs, Urartiërs, Ciliciërs, Neo-Hittieten en Arabieren hadden allemaal gefaald, omdat Assyrië sterk was, goed geleid en verenigd, op het hoogtepunt van zijn macht, en in staat om elke bedreiging het hoofd te bieden.