Met het Verdrag van Parijs, dat op 3 september 1783 werd ondertekend, werd de Amerikaanse Revolutie afgesloten en werd een grens getrokken tussen de pas onafhankelijk geworden Amerikaanse koloniën en de resterende Britse gebieden in Noord-Amerika. De overeenkomst gaf de Verenigde Staten ook land dat door eerdere onderhandelingen met Groot-Brittannië was gereserveerd voor inheemse volken, waarmee eerdere verdragen en bondgenootschappen werden verraden.
Op 3 september 1783 erkende Groot-Brittannië in Parijs de Amerikaanse onafhankelijkheid en erkende het een grens langs het centrum van vier Grote Meren (Ontario, Erie, Huron en Superior) en van het Bosmeer “recht naar het westen” tot wat zij dachten dat de plaats was waar de Mississippi zijn bovenloop had, en dan naar het zuiden langs de Mississippi rivier. De Amerikanen, die onderhandelden via Charles Gravier, de Franse comte de Vergennes, verkregen visrechten voor de kust van Newfoundland en toegang tot de oostelijke oevers van de Mississippi; op hun beurt beloofden zij teruggave en compensatie aan de Britse Loyalisten.
Door het Verdrag van Parijs schonk Groot-Brittannië de Verenigde Staten ook de waardevolle gronden die het had gereserveerd voor inheemse volken door de Koninklijke Proclamatie van 1763. Hierbij werden talrijke verdragen met inheemse volken, die niet waren uitgenodigd voor de onderhandelingen in Parijs, genegeerd. Veel inheemse volken waren verbijsterd over dit verraad.
Tussen Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bleek het verdrag geen effect te hebben. Groot-Brittannië behield zijn westelijke posten tot na het Verdrag van Jay (1794), en ontzegde de Verenigde Staten de vrije vaart op de St Lawrence rivier. De Amerikanen negeerden grotendeels hun beloften aan de Loyalisten, van wie velen zich in Canada vestigden. Desondanks hervatte Groot-Brittannië al snel de handel met en de investeringen in de nieuwe republiek.