In de terminologie van de Islam, (, meervoud: ; ook getranslitereerd Doowa), wat letterlijk “aanroeping” betekent, is een handeling van smeekbede. De term is afgeleid van een Arabisch woord dat “roepen” of “oproepen” betekent, en moslims beschouwen dit als een diepgaande daad van aanbidding. De islamitische profeet Mohammed zou hebben gezegd: “Dua is de essentie van aanbidding”, terwijl een van Gods opdrachten die in de Koran tot uitdrukking komt, is dat zij tot Hem roepen:
Er ligt een bijzondere nadruk op du’a in de islamitische spiritualiteit en vroege moslims besteedden veel zorg aan het vastleggen van de smeekbeden van Mohammed en het doorgeven ervan aan volgende generaties. Deze tradities leidden tot nieuwe literaire genres waarin profetische smeekbeden werden samengebracht in afzonderlijke delen die uit het hoofd werden geleerd en onderwezen. Verzamelingen als Al-Nawawi’s Kitab al-adhkar en Shams al-Din al-Jazari’s al-Hisn al-Hasin zijn een voorbeeld van deze literaire trend en werden zeer populair onder moslimgelovigen die graag wilden leren hoe Mohammed smeekte tot God.
De du’a-literatuur is echter niet beperkt tot profetische smeekbeden; veel latere moslimgeleerden en wijzen stelden hun eigen smeekbeden samen, vaak in uitvoerig rijmend proza dat door hun volgelingen werd gereciteerd. Tot de populaire du’as behoren Muhammad al-Jazuli’s Dala’il al-Khayrat, die op zijn hoogtepunt over de hele moslimwereld werd verspreid, en Abul Hasan ash-Shadhili’s Hizb al-Bahr, die ook een wijdverbreide aantrekkingskracht had. De Du’a-literatuur bereikt haar meest lyrische vorm in de Munajat, of ‘gefluisterde intieme gebeden’, zoals die van Ibn ‘Ata Allah. Onder de sjiitische scholen, de Al-Sahifa al-Sajjadiyya records du’as toegeschreven aan Ali en zijn kleinzoon Ali ibn al-Husayn Zayn al-‘Abidin.