Sjamanisme
Een tweede theorie stelt dat het theater is voortgekomen uit sjamanistische rituelen die een bovennatuurlijke aanwezigheid aan het publiek manifesteerden, in plaats van er een symbolische voorstelling van te geven. In dit geval was de sjamaan, als acteur/priester, in staat om in trance te raken en een medium te worden met de andere wereld. De sjamaan werd verondersteld in de geestenwereld te reizen of daadwerkelijk door geesten bezeten te zijn. Een van de belangrijkste activiteiten van het sjamanisme, die ook nu nog wordt beoefend, is het uitdrijven van boze geesten; dit kan vaak gepaard gaan met trance-dansen waarbij de sjamaan gedurende lange perioden acrobatiek, jongleren of krachtige dansen uitvoert, wat een vaardigheid en uithoudingsvermogen vereist die normaal gesproken niet mogelijk lijken. Vuurlopen, vuur-eten, en andere daden van schijnbare zelf-marteling, uitgevoerd terwijl men in trance is, worden gezien als verdere demonstraties van het bovennatuurlijke. Zij vertegenwoordigen de tegenpool van het illusionisme, waarbij dergelijke handelingen door bedrog worden bereikt. Soms worden marionetten door sjamanen gebruikt als manifestaties van bovennatuurlijke krachten bij het geven van waarzeggingen of orakels. Maskers zijn ook een belangrijk onderdeel van het sjamanisme: men gelooft dat door het opzetten van een masker de danser bezeten raakt door de geest die hij vertegenwoordigt en de functies van die geest op zich neemt. Het gebruik van lichaamsverf en uitgebreide kostuums helpt verder bij de personificatie van de geest of demon.
Deze rituele elementen leidden tot een archetypisch genre dat bekend staat als het demonenspel, een primitief dansdrama waarin de kracht van het goede de kracht van het kwade uitdrijft. Het demonenspel wordt nog steeds in verschillende gedaanten opgevoerd in delen van AziĆ«. Een interessant onderdeel, dat ook in later Westers theater voorkomt, is het gebruik van clowns – vaak misvormd – om de meer serieuze figuren te parodiĆ«ren.
Sjamanisme benadrukt de speciale vaardigheden die acteurs van oudsher hebben ontwikkeld en die hen onderscheiden van de rest van de samenleving. Het laat ook zien hoe de technieken van de acteur kunnen helpen om de verbeelding van het publiek verder te voeren dan de feitelijke ruimte waar de voorstelling plaatsvindt. De “natuurverering” theorie brengt het idee tot uitdrukking dat vermomming een van de fundamentele aspecten is van de acteurskunst. Inderdaad, wanneer een individu dat een bijeenkomst toespreekt de manier, de stem, of het uiterlijk van een uiting wijzigt, wordt de gebeurtenis eerder theatraal dan werkelijk. Dit is ook in overeenstemming met Aristoteles’ definitie van theater als “een imitatie van een actie” – d.w.z. niet de actie zelf. Sjamanisme daarentegen is geen imitatie maar een directe manifestatie.
In culturen waar de rituele elementen van het theater intact zijn gebleven – in Zuid-India en Bali bijvoorbeeld – hebben de opvoeringen van toneelstukken en dansdrama’s een aura van diep respect en een bijna ontzagwekkende macht over hun publiek gekregen. Waar het ritueel echter in lege vorm is blijven voortbestaan lang nadat de volledige betekenis van zijn inhoud verloren was gegaan, zoals bij moderne opvoeringen van mummingspelen of het Padstow Horse, wordt het weinig meer dan een merkwaardig vermaak. De ontwikkeling van het westerse theater ligt tussen deze twee uitersten in en polariseert in zijn twee primaire soorten ervaring-tragedie en komedie.