Risicofactoren
Eén studie toonde aan dat oudere katten met overgewicht en katten met een chronische nierziekte of eerdere episodes van constipatie een verhoogd risico op constipatie liepen (respectievelijk P < 0,0001, P = 0,0004, P = 0,0046 en P < 0,0001) (Benjamin en Drobatz, 2019). Dezelfde studie documenteerde dat katten die bij abdominale palpatie als pijnlijk werden opgemerkt, minder kans hadden om te poepen na een klysma en dat aanvullende behandelingen zoals vloeistoffen en laxeermiddelen de kans op een succesvol klysma verhoogden. Chronische nierziekte werd geïdentificeerd als een prominente risicofactor vanwege de begeleidende mate van uitdroging die zal resulteren in verminderde vloeistof in de dikke darm terwijl het lichaam probeert om vloeistoffen vast te houden, maar deze onvermijdelijk verliest via de zieke nieren (Cannon, 2016).
Een volledige anamnese moet worden afgenomen om oorzaken uit te sluiten die verband houden met medicamenteuze therapie, zoals gebruik van opioïden, anticholinergica en sucralfaat, en eventuele gedragscomponenten die de kat stress of aversie tegen hun kattenbak kunnen bezorgen (Little, 2011). Lichamelijk onderzoek bevestigt de aanwezigheid van grote hoeveelheden ontlasting voelbaar in de dikke darm, soms gepaard gaande met buikpijn. Een zorgvuldige evaluatie (bv. musculoskeletaal systeem, caudale ruggenmergfunctie en anorectaal gebied) moet worden gemaakt voor onderliggende oorzaken. Een rectaal onderzoek moet worden verricht, zo nodig onder sedatie, op massa’s, malunion van bekkenfracturen en anaalklierafwijkingen (Washabau en Day, 2013). Een minimale database (CBC, serumchemie/elektrolyten, urineonderzoek) moet worden beoordeeld, met name om de hydratatie en elektrolytenstatus te bepalen en onderliggende ziekten zoals chronische nierziekte te identificeren (Cannon, 2016). Onderzoeksradiografieën van de buik zijn nuttig om de diagnose te bevestigen en de ernst te beoordelen, evenals om te evalueren op mogelijke onderliggende oorzaken, zoals eerder bekkentrauma en artritis. Studies hebben gesuggereerd dat het meten van de verhouding tussen de radiografische colondiameter en de lengte van de vijfde lendenwervel kan worden gebruikt om onderscheid te maken tussen de dikke darm van een normale of geconstipeerde kat (gedefinieerd als een colondiameter van minder dan 1,28 maal de lengte van de vijfde lendenwervel (L5)) en die van een kat waarvan wordt vermoed dat hij megacolon heeft (gedefinieerd als een colondiameter groter dan 1,48 maal de lengte van L5), waarbij er niet alleen sprake is van een gegeneraliseerde distensie, maar ook van een verlies van motiliteit (Trevail et al, 2011).
Behandeling
Het specifieke therapeutische plan zal afhangen van de ernst van de constipatie en de onderliggende oorzaak. Medische therapie is misschien niet nodig bij de eerste presentatie van constipatie, omdat sommige episoden vaak van voorbijgaande aard zijn en oplossen zonder therapie. Lichte tot matige of recidiverende episoden van constipatie vereisen gewoonlijk behandeling met dieetaanpassing, waterklysma’s, laxeermiddelen voor oraal gebruik of zetpillen en/of colonprokinetische middelen (Washabau, 2001). Vervolgtherapie en dieetaanpassingen zijn in dergelijke gevallen gericht op het corrigeren van predisponerende factoren en het voorkomen van herhaling.
Bij terugkerende episoden van constipatie kan toediening van klysma’s nodig zijn. Verschillende soorten klysma-oplossingen kunnen worden toegediend, zoals warm leidingwater (5 tot 10 ml/kg), warme isotone zoutoplossing (5 tot 10 ml/kg), dioctylnatriumsulfosuccinaat (5 tot 10 ml per kat), minerale olie (5 tot 10 ml per kat) of een polysaccharide laxeermiddel met slechte absorptie zoals lactulose (5 tot 10 ml per kat). Klysma’s moeten worden toegediend met een goed gesmeerde rubberen katheter van 10 tot 12 p. of een voedingssonde (Little, 2011).
Bij gevallen die niet reageren op klysma’s kan handmatige extractie van geïmpacteerde feces nodig zijn. Katten moeten voldoende worden gerehydrateerd en vervolgens onder narcose worden gebracht met een endotracheale buis op zijn plaats om aspiratie te voorkomen als colonmanipulatie braken veroorzaakt (Carr en Gaunt, 2010). Water of zoutoplossing moet in het colon worden toegediend terwijl de fecale massa met de hand wordt verkleind door palpatie van de buik. Afhankelijk van de ernst van de impactie kan het raadzaam zijn de fecale massa over een periode van enkele dagen te evacueren om de risico’s van langdurige anesthesie en perforatie van een gedevitaliseerd colon te beperken (Washabau, 2001). Als deze aanpak faalt, zal subtotale colectomie noodzakelijk worden bij katten die lijden aan obstipatie of idiopathisch uitgezet megacolon en die niet reageren op medische behandeling (White, 2002).