Do Not Go Gentle into That Good Night Samenvatting en analyse van “Do Not Go Gentle into That Good Night”

Samenvatting

De spreker opent met een opdracht, gericht aan een onbekende luisteraar, om zich te verzetten tegen vredig sterven en in plaats daarvan hard te vechten tegen de dood, ondanks de onvermijdelijkheid ervan, waarbij hij nacht en dag gebruikt als metaforen voor dood en leven. Hij stelt dat “wijze mannen” weten dat de dood uiteindelijk goed is, maar dat ze er desondanks tegen vechten omdat ze niet genoeg stempel op de wereld hebben gedrukt. De spreker blijft in deze tweede strofe gebruik maken van natuurlijke beeldspraak en vergelijkt het falen van woorden om een stempel op de wereld te drukken met het onvermogen om de bliksem te “vorken” of om te leiden.

In de derde strofe voegt de spreker eraan toe dat ook “goede mannen” zich om soortgelijke redenen tegen de dood verzetten. Ondanks hun deugdzaamheid blijven hun daden “broos” en komen ze niet voldoende uit de verf zoals een sterke, massieve golf in een kalme baai dat zou doen. Ook deze mannen vechten tegen de dood in de hoop een blijvende erfenis na te laten. De vierde strofe zet dit thema voort als de spreker het heeft over “wilde mannen”, die hun leven besteden aan zinloze avonturen en niet beseffen hoe kort het leven is totdat ze de dood onder ogen zien, die ze niet rustig tegemoet willen treden. Opnieuw gebruikt de spreker natuurlijke beeldspraak en vergelijkt hij de avonturen van wilde mannen met de opwinding, maar uiteindelijke vruchteloosheid van “ca en s de zon.”

“Grafelijke mannen,” vervolgt hij, realiseren zich dat zij op dramatische wijze kunnen sterven – “laaiend als meteoren”- door te weigeren toe te geven aan de dood. Op hun oude dag hebben ze een helderheid die ze niet hadden toen ze jonger waren, nu zijn ze in staat om “verblindend te zien,” of dingen te begrijpen met een doordringende helderheid. Tenslotte onthult de spreker dat hij zich richt tot zijn vader, die stervende is, en spoort hem aan emotie te tonen, zoals de mannen die hij zojuist heeft beschreven.

Analyse

In de eerste strofe gebruikt Thomas dag en nacht als een uitgebreide metafoor voor leven en dood, en spoort hij de mensen aan de dood moedig te weerstaan in plaats van hem simpelweg te accepteren. Door deze metafoor te gebruiken, stelt hij leven en dood voor als deel van de eindeloze natuurlijke cyclus van de tijd, die lang voor ons leven begon en nog lang daarna zal doorgaan, net zoals dag en nacht er deel van uitmaken. Dit geeft de dood een onpersoonlijk gevoel: als iedereen en alles sterft, is er weinig bijzonders of opmerkelijks aan één dood. Tegen deze generieke opvatting van de dood vechten Thomas’ personages in het gedicht, die ernaar streven hun dood een individuele betekenis te geven.

Met de gelijkluidende woorden “rave” en “rage,” benadrukt Thomas woede en gepassioneerde intensiteit in het aangezicht van de dood. Hoewel hij erkent dat de dood “juist” kan zijn – tenslotte sterft iedereen uiteindelijk als onderdeel van het hierboven besproken natuurlijke proces – schrijft hij aan het begin van de tweede strofe dat “wijze mannen” weigeren de dood te accepteren, omdat zij nog niet genoeg invloed op de wereld hebben achtergelaten. Ze hebben “geen bliksem gevorkd”, of zijn er niet in geslaagd een grote lichtuitbarsting te creëren – hier een symbool voor het leven – die hen een erfenis zou geven.

In de derde strofe dringt de spreker erop aan dat “goede mannen” hun daden eveneens als “broos” beschouwen en ernaar verlangen meer op te vallen, zoals een golf dat doet in een kalme baai. De criticus Rushworth M. Kidder suggereert dat “groene baai” een toespeling kan zijn op Psalmen 37:35: “Ik heb de goddeloze gezien in grote macht, en zich uitspreidend als een groene laurierboom.” Volgens deze interpretatie zouden de broze maar deugdzame daden van de goede mannen opmerkelijker zijn geweest als ze in contrast werden gezien met het kwaad van de “groene baai”. Zonder een groot kwaad om tegen te vechten, zijn de deugden van deze mannen minder opmerkelijk.

De vierde strofe zet het inmiddels bekende patroon van het gedicht voort, met de spreker die “wilde mannen” beschrijft die “de zon vingen en zongen tijdens hun vlucht,” of met andere woorden, de wereld om hen heen vierden door middel van gedurfde acties en prestaties, en zich pas laat bewust werden van de kortstondigheid van het leven. Door terug te keren naar de hemel als bron van beeldspraak, benadrukt Thomas opnieuw de centrale dag/nacht-metafoor van het gedicht.

De strofe kan ook zinspelen op de Griekse mythe van Icarus, die te dicht bij de zon vloog, waardoor de vleugels die zijn vader voor hem had gemaakt smolten en hij naar de grond stortte en de dood tegemoet ging. Deze mythe wordt vaak opgevat als een waarschuwing tegen overmoed, of overdreven trots. Met die toespeling in het achterhoofd geven de regels aan dat de wilde mannen te trots waren om te beseffen dat de dood hen uiteindelijk ook zou treffen, hoe groots hun avonturen ook zouden zijn.

De spreker gaat in de vijfde strofe verder en heeft het over “ernstige mannen” (ernstig in de zin van ernstig, maar ook in de zin van de dood nabij) die met doordringend zicht zien dat ook zij de dood moeten bevechten en ervoor kiezen om “als meteoren” uit te gaan, beeldspraak die opnieuw naar de hemel verwijst. Thomas’ gebruik van het beeld van meteoren herinnert ook aan de onpersoonlijke uitgestrektheid van de cyclus van leven en dood: ook meteoren zijn zo immens, verzengend en snel dat het moeilijk is om ze te bevatten. Net als de nacht en de dag en de bliksem zijn ze ook vergankelijk, ze verschijnen slechts even aan de nachtelijke hemel.

In de laatste strofe onthult de spreker dat hij zich tot zijn vader heeft gericht, waardoor het gedicht een persoonlijke betekenis krijgt die het voorheen ontbeerde. De spreker onderstreept nogmaals de boodschap van het gedicht, door zijn vader op te roepen enige vorm van emotie te tonen in het aanschijn van de dood. De “droevige hoogte” kan een toespeling zijn op de Bijbelse vallei van de schaduw van de dood, die in Psalm 23 voorkomt. De uitdrukking wordt vaak verkeerd geciteerd als eenvoudigweg het “dal van de dood”, maar als de dood zijn schaduw werpt over het dal, moet hij zich boven het dal bevinden, zoals de vader op de “droeve hoogte” van het sterfelijke rijk. Ondanks de angst die deze uiting van verdriet en angst hem zou bezorgen, verlangt de spreker ernaar dat zijn vader huilt bij zijn naderende dood, omdat het zou laten zien dat zijn vader nog vitaliteit en waardigheid heeft. Het is moeilijk om onze ouders, vooral de traditioneel stoïcijnse vaders, te zien huilen, maar het herinnert ons aan het volledige scala van hun menselijkheid en de kwetsbaarheid die met die menselijkheid gepaard gaat.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.