Een gen kan zo klein zijn als een paar honderd basenparen of zo lang als duizenden. De BRCA1 en BRCA2 genen, bijvoorbeeld, zijn enorm, erg lang. Het gen voor beta-globine, daarentegen, is slechts een paar honderd nucleotiden lang. De gebruikelijke manier om een gen te visualiseren is een pakketje informatie dat, in het algemeen, codeert voor een eiwit. Natuurlijk oefent het gen zijn functie niet uit in het DNA. Het is het eiwit dat daaruit wordt geproduceerd dat de activiteit uitvoert. Dit is wat ingewikkelder geworden omdat er momenten zijn dat een gen niet alleen een proteïne maakt. Vaak kan één gen, door alternatieve verwerking, meerdere eiwitten maken. En natuurlijk zijn er genen die niet eens eiwitten maken. Zij geven aanleiding tot RNA-moleculen die een of andere functionele rol hebben. En sommige mensen beginnen zich af te vragen of de term “gen” wel zin heeft, aangezien het zo ingewikkeld is geworden. Maak je geen zorgen, het is nog steeds een zeer nuttige term. Genetici zouden niet weten hoe ze een gesprek moeten voeren zonder dit woord te gebruiken. Francis S. Collins, M.D., Ph.D.