Westmont Magazine AUGUSTINE EN C.S. LEWIS OVER VRIENDSCHAP

door Walter Hansen

Twee grote leraren over vriendschap, St. Augustinus en C.S. Lewis, gaven zichzelf zonder voorbehoud aan hun vrienden. Waarom heeft Lewis dan Augustinus’ visie op vriendschap afgeschoten in “The Four Loves?”

“In woorden die nog steeds tranen in de ogen kunnen brengen, beschrijft Augustinus de troosteloosheid waarin de dood van zijn vriend Nebridius hem stortte (Belijdenissen IV, 4.),” schreef Lewis. “Dan trekt hij een moraal. Dit is wat er gebeurt, zegt hij, als je je hart aan iets anders dan God geeft. Alle mensen vergaan. Laat je geluk niet afhangen van iets dat je kunt verliezen. Wil de liefde een zegen zijn en geen ellende, dan moet zij gericht zijn op de enige Geliefde die nooit zal vergaan.

“Deze passage in de Belijdenissen is minder een deel van het christendom van Augustinus dan een overblijfsel van de hooggestemde heidense filosofieën waarin hij opgroeide. Het staat dichter bij stoïcijnse ‘apathie’ of neoplatoonse mystiek dan bij naastenliefde. Wij volgen Hem die weende over Jeruzalem en bij het graf van Lazarus, en die allen liefhad, maar toch één discipel had, die Hij in bijzondere zin ‘liefhad’. Paulus heeft bij ons een hoger gezag dan de heilige Augustinus – Paulus die geen teken geeft dat hij niet als een man zou hebben geleden, en geen gevoel dat hij niet zo had moeten lijden, als Epaphroditus was gestorven (Phil. II.27).”

Overal elders verwijst Lewis naar Augustinus als een gerespecteerde autoriteit. Later in hetzelfde hoofdstuk in “The Four Loves,” citeert hij met waardering: “‘Gij hebt ons voor Uzelf gemaakt,’ zei St. Augustinus, ‘en ons hart heeft geen rust tot het tot U komt.'” Lewis verwierp St. Augustinus’ opvatting met tegenzin, en zei: “Ik doe dat met beven, want het ontmoette mij in bladzijden van een grote heilige en een groot denker aan wie mijn eigen blijde schulden niet te overzien zijn.”

Ik ben ook huiverig om Lewis, een favoriet auteur, te ondervragen. Sinds ik voor het eerst “The Four Loves” las in de jaren ’70, heb ik geaccepteerd en geciteerd wat Lewis zei over Augustinus. Maar recente studie leidde me ertoe om de geldigheid van Lewis’ beschrijving van Augustinus’ “kater” te onderzoeken. Ik concludeer nu dat hij het fout had over Augustinus’ kijk op vriendschap. Lewis had op Augustinus kunnen vertrouwen als een grote bondgenoot om zijn essay over vriendschapsliefde kracht bij te zetten. Met beven bied ik Lewis een correctie aan vanwege de opperste waarde van wat zij beiden leren over vriendschapsliefde.

Lewis maakte een kleine fout in zijn verwijzing naar Nebridius. De dood van een niet met name genoemde vriend, niet Nebridius, heeft Augustinus verdriet gedaan. Nebridius (kort genoemd in Belijdenissen IV, 3) was veel later in het leven bij Augustinus na zijn bekering (Belijdenissen IX, 3).

De grote fout is dat Augustinus een verkeerde voorstelling van zaken geeft door te zeggen dat hij leerde dat we ons hart aan niets anders dan God moeten geven, want mensen vergaan. Wat zegt Augustinus werkelijk over vriendschap?

“Mijn grootste troost en opluchting is in de vertroosting van vrienden,” schreef Augustinus. “Vriendschap heeft vreugden die mijn hart bekoren – de bekoorlijkheden van het samen praten en lachen en het vriendelijk toegeven aan elkaars wensen, het samen lezen van elegant geschreven boeken, het delen van grappen en het zich verheugen elkaar te eren. Als we het af en toe oneens zijn met elkaar, is dat zonder kwaadwilligheid, zoals een mens het met zichzelf oneens kan zijn, en de zeldzame gelegenheden van onenigheid geven pit aan onze veel frequentere overeenstemming. Wij onderwijzen en leren van elkaar, missen helaas degenen die afwezig zijn en verwelkomen hen graag als zij thuiskomen. Zulke tekenen van vriendschap komen voort uit de harten van vrienden die liefhebben en weten dat zij ook geliefd zijn, tekenen die te lezen zijn in glimlachen, woorden, blikken en duizend gracieuze gebaren. Dit zijn vonken die een vuur ontsteken om onze harten te doen smelten en ze onafscheidelijk met elkaar te doen versmelten.”

Dit klinkt als een paragraaf over “die gouden sessies” van vriendschap die Lewis beschrijft in “The Four Loves.” In feite, uitte Augustinus deze mening na het verlies van zijn naamloze vriend. “Dit is wat we koesteren in vriendschap. … Daarom treuren wij om hun dood, die ons in verdriet hult en vreugde in bitterheid verandert, zodat een hart in tranen is gedrenkt en het leven een levende dood wordt omdat een vriend verloren is.”

Augustine zegt: “Als de dingen van deze wereld u behagen, prijs God daarvoor, maar wend uw liefde van hen af en geef haar aan hun Maker, opdat u in de dingen die u behagen, Hem niet mishaagt. Indien uw verlustiging in de zielen is, heb ze lief in God, want ook zij zijn broos en houden slechts stand wanneer zij zich aan Hem vastklemmen.”

Het verhaal van Augustinus’ liefde voor zijn vriend die stierf is een sterke waarschuwing voor de destructieve wending van vriendschapsliefde die niet gecentreerd is in Gods liefde. In zijn vroege twintiger jaren, 10 jaar voor zijn bekering, leidde Augustinus zijn vriend weg van het geloof naar de Manicheïstische filosofie. Toen deze vriend ziek was en waarschijnlijk zou sterven, liet zijn familie hem dopen. Augustinus bezocht hem en stak hier de draak mee, in de veronderstelling dat hij mee zou doen. Maar zijn vriend waarschuwde dat als Augustinus zijn vriend wilde blijven, hij moest ophouden met zijn geloof te spotten. Augustinus vertrok geschokt, en zijn vriend stierf. Twintig jaar later realiseerde Augustinus zich dat God zijn vriend had gered van een destructieve vriendschapsliefde die hem had kunnen bederven en hem ertoe had kunnen brengen zijn geloof een tweede keer te verwerpen.

Augustinus leerde en onderwees dat onze liefde voor God al onze liefdes moet ordenen. Als wij de liefde van God weigeren en Gods liefde vervangen door vriendschapsliefde, zullen wij de vriendschapsliefde verarmen en uiteindelijk vernietigen. Alleen wanneer wij God eerst boven alles liefhebben, kunnen wij dan onze vrienden in God waarlijk liefhebben.

Onmiddellijk na het verwerpen van Augustinus’ visie op vriendschap, schreef Lewis een emotionele passage over het angstaanjagende resultaat van het sluiten van je hart om de kosten van kwetsbaarheid in vriendschapsliefde te vermijden.

“Er is geen ontsnapping langs de lijnen die St. Augustinus suggereert. Noch langs enige andere weg. Er is geen veilige investering. Liefhebben is kwetsbaar zijn. Heb iets lief en je hart zal zeker worden uitgerukt en mogelijk worden gebroken. Als je er zeker van wilt zijn dat het intact blijft, moet je je hart aan niemand geven, zelfs niet aan een dier. Wikkel het zorgvuldig rond met hobby’s en kleine luxe; vermijd alle verwikkelingen; sluit het veilig op in de kist of doodskist van je egoïsme. Maar in die kist – veilig, donker, roerloos, luchtledig – zal het veranderen. Het zal niet gebroken worden; het zal onbreekbaar worden, ondoordringbaar, onherstelbaar. Het alternatief voor tragedie, of in ieder geval het risico op tragedie, is verdoemenis. De enige plaats buiten de hemel waar je volkomen veilig kunt zijn voor alle gevaren en verstoringen van de liefde is de hel.”

Deze krachtige waarschuwing ontroert mij, maar Lewis misleidt ons door te impliceren dat het volgen van Augustinus’ leer “onbreekbare, ondoordringbare, onherstelbare” harten oplevert. Augustinus’ homilieën over de eerste brief van Johannes staan vol met de krachtige leer dat God liefhebben boven alles ons ertoe zal brengen ons hart weg te geven in liefde voor onze vrienden.

“Als iemand de goederen van de wereld heeft en zijn broeder honger ziet lijden en zijn hart tegen hem sluit, hoe kan de liefde van God dan in hem blijven? Zie waar de liefde begint. Als je nog niet in staat bent om voor je zuster of broeder te sterven, wees dan in staat om hem nu iets van je goederen te geven. Laat de liefde uw hart nu tot daden aanzetten, niet om te doen wat u voor de sier doet, maar uit een innerlijke rijkdom van medelijden, waarbij u alleen denkt aan uw medemens die in nood is. Als je niet kunt geven wat je hebt voor je zuster of broeder, ben je dan wel in staat om je leven voor iemand af te leggen?”

Een studie van Augustinus’ relaties met zijn naaste vrienden onthult dat hij zijn hart en zijn leven aan zijn vrienden gaf. Deze passage in de Stad van God weerspiegelt Augustinus’ volwassen reflectie op het lijden van diep verdriet bij het verlies van een vriend.

“Want als hun leven ons verblijdde met de troost van vriendschap, hoe zou het dan kunnen gebeuren dat hun dood ons geen droefheid zou brengen? Wie zulk een droefheid verbiedt, moet, als hij kan, alle vriendschappelijke gesprekken verbieden; hij moet alle wederzijdse genegenheid verbieden of uitbannen; hij moet met gevoelloze wreedheid de banden van alle menselijke betrekkingen verbreken; of anders moet hij bepalen, dat zij alleen zo gebruikt mogen worden, dat de ziel er geen genoegen aan beleeft. Maar als dit volstrekt onmogelijk is, hoe zou het dan mogelijk zijn dat de dood van een persoon wiens leven ons zoet was, ons niet bitter zou zijn? Daarom is het verdriet van een hart dat niet onmenselijk is, als een wond of een zweer, voor de genezing waarvan wij onze vriendelijke woorden van troost aanbieden.”

EEN PLATONISCHE KATER?

Zeggend dat Augustinus’ verkeerde visie op de liefde voortkwam uit zijn Platonische kater, adviseert Lewis ons om ons in plaats daarvan tot Paulus te wenden om de aard van de ware liefde te leren kennen.

Maar Augustinus zag de belangrijke tekortkoming van het Platonisme. “Hoe kon ik verwachten dat de Platonistische boeken mij ooit naastenliefde zouden leren?” Toen hij zich wendde tot de leer van de apostel Paulus vond hij wat er ontbrak in het Platonisme. “Dus greep ik gretig naar de eerbiedwaardige geschriften geïnspireerd door uw Heilige Geest, in het bijzonder die van de apostel Paulus.”

Augustinus beweerde met klem dat hij zich had hersteld van het Platonisme. “Hun bladzijden bevatten niet de boodschap van de ware liefde van God. Zij maken geen melding van de tranen van de biecht of van het offer dat U nooit zult verachten, een gebroken geest, een hart dat nederig en berouwvol is, noch spreken zij over de redding van uw volk, de stad die als een bruid versierd is, het voorsmaakje van uw Geest, of de kelk van onze verlossing. In hen zingt niemand. Geen rust heeft mijn ziel dan in Gods handen; naar Hem zoek ik verlossing. In hen luistert niemand naar de stem die zegt: Komt allen tot mij, die arbeidt. Zij minachten zijn onderricht omdat hij zachtmoedig is en nederig van hart. Want gij hebt dit alles voor wijzen verborgen en aan kinderen geopenbaard.”

VANGERS VAN VRIENDSCHAP

Zowel Augustinus als Lewis waarschuwden dat vriendschapsliefde in de verkeerde richting kan leiden.

Augustinus’ Belijdenissen herinneren aan de tijd dat hij en zijn vrienden een enorme hoeveelheid peren stalen van een buurman voor het plezier dat ze hadden in het doen van iets dat verboden was, niet omdat ze honger hadden. Later realiseerde hij zich dat hij in de eerste plaats gemotiveerd was door het verlangen om de achting van andere mensen te winnen. Een hogere liefde moet de vriendschapsliefde sturen. “Vriendschap onder mensen is ook een heerlijke band, die vele zielen in één verenigt. Al deze dingen en dergelijke kunnen aanleiding zijn tot zonde, want hoe goed ze ook zijn, ze zijn van de laagste orde van het goede, en als we er te zeer door verleid worden, laten we de hogere en betere dingen in de steek, uw waarheid, uw wet, en u zelf, o Heer onze God. Want ook deze aardse dingen kunnen vreugde geven, maar niet zo’n vreugde als mijn God, die ze allemaal gemaakt heeft, kan geven.”

In “The Four Loves” waarschuwt Lewis ons ook voor vriendschapsliefde. “Maar de gevaren zijn volkomen reëel. Vriendschap (zoals de ouden zagen) kan een leerschool van deugd zijn; maar ook (zoals zij niet zagen) een leerschool van ondeugd. Het is ambivalent. Het maakt goede mensen beter en slechte mensen slechter.”

Augustine’s verhaal over het stelen van peren om de goedkeuring van zijn vrienden te krijgen, biedt een perfecte illustratie van Lewis’ waarschuwing dat vriendschap een leerschool voor ondeugd kan zijn.

OVEREENKOMST OVER VERBROKEN VRIENDSCHAP

Lewis erkende de pijnlijke noodzaak om ons gezicht te zetten tegen een vriend die zich van God afkeert, niet uit angst om gekwetst te worden of uit persoonlijke wrok, maar omdat we God boven alles moeten liefhebben. “Dus, in laatste instantie, moeten wij onze naasten afwijzen of diskwalificeren wanneer zij tussen ons en onze gehoorzaamheid aan God komen te staan. De hemel weet, dat het voor hen voldoende op haat zal lijken. Wij moeten niet handelen naar het medelijden dat wij voelen; wij moeten blind zijn voor tranen en doof voor smeekbeden.”

Augustinus onthult de oorzaak en de pijn van verbroken vriendschappen in zijn leven.

“Hoe meer vrienden wij hebben, en hoe meer zij verspreid zijn, des te talrijker zijn onze angsten dat een deel van de enorme massa’s van de rampen van het leven op hen kan vallen. … We worden ook getroffen door een veel pijnlijker angst dat hun vriendschap kan worden veranderd in bedrog, kwaadaardigheid en onrechtvaardigheid. En wanneer deze onvoorziene omstandigheden zich werkelijk voordoen … wie anders dan de man die het heeft meegemaakt, kan vertellen met welke wonden het hart wordt verscheurd?”

Beiden bevestigen dat liefde en gehoorzaamheid aan God een breuk vereist met hen die zich tegen God keren, en beiden spreken over de daaruit voortvloeiende pijn.

GEREDE VRIENDSCHAP

Augustinus leerde dat vriendschappen zullen standhouden en verdiepen in God door de transformerende kracht van Gods Geest. “Als uw vreugde uitgaat naar zielen, heb ze dan lief in God, want ook zij zijn broos en houden alleen stand als ze zich aan Hem vastklampen. Doen zij dat niet, dan gaan zij hun eigen weg en zijn zij verloren. Heb hen dus lief in Hem en trek er zoveel mogelijk met u naar Hem toe. Zeg hun: “Hij is het die wij moeten liefhebben. Hij heeft de wereld gemaakt en blijft dicht bij haar.'”

Lewis leerde ook dat Gods liefde de natuurlijke menselijke liefdes transformeert. “Zo transformeert God, toegelaten tot het menselijk hart, niet alleen de Geschenk-liefde, maar ook de Nodig-liefde; niet alleen onze Nodig-liefde voor Hem, maar ook onze Nodig-liefde voor elkaar.” De natuurlijke liefdes moeten door Gods liefde worden omgevormd om als zuivere, heilzame liefdes te kunnen voortbestaan. De Goddelijke Liefde stelt zich niet in de plaats van de natuurlijke.”

Lewis en Augustinus leren in wezen hetzelfde: alle menselijke liefdes gedijen alleen in de Goddelijke liefde. Het verlossingsverhaal van Gods liefde in Christus wijst op de ware maat van vriendschappelijke liefde, geopenbaard in Christus’ leven en dood. Christus heeft ons geleerd hoe we mensen in volle omvang kunnen liefhebben met verlossende liefde in plaats van destructieve liefde.

Ik hoop dat wij het genoegen zullen hebben om in de aanwezigheid van onze Vriend en Broeder, de Here Jezus, in gouden gesprekssessies met Augustinus en Lewis te mogen meeluisteren en te leren in de gouden Stad van God.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.